Betonning en bebakening
Het was bij Botopasi dat ik voor het eerst een steentorentje in de rivier zag, een paar jaar geleden. Een platte rots die net boven het water uitstak, met daarop een stapeltje stenen, misschien dertig centimeter hoog. Bij hoogwater werd het torentje weggeslagen, maar in de volgende droge tijd verscheen het weer. Het was zo’n ondiepe plek waar kinderen makkelijk bij kunnen en waar losse stenen op de rivierbodem liggen. Spelen met stenen is altijd leuk.
Het is weer droge tijd, een erg droge tijd. Al maanden heeft het niet geregend en in elf jaar is het waterpeil niet meer zo laag geweest. De korjaalschippers hebben er moeite mee. Duizenden rotsblokken op de bodem van de rivier, anders veilig diep onder water, zijn nu een gevaar voor de kwetsbare buitenboordmotorstaarten. De vorige keer dat het water zo laag stond waren veel korjaalschippers nog kind. Deze stenen zien zij dus voor het eerst – of preciezer, ze zien ze voor het eerst /niet/.
Er zijn ook zandbanken. Die liggen niet op vaste plaatsen; elk jaar schuiven ze een beetje op. Waar is de doorvaart dit jaar? Op dezelfde plek als vorig jaar – of ergens anders? We ziet ze niet liggen. Sommige stukken rivier zijn nu een doolhof van zandbanken waar we heel wat tijd in kwijt kunnen raken.
We moeten opnieuw de weg op de rivier leren en we leren het van elkaar.
Soolan kwam in mijn werkplaats, vroeg me zijn buitenboordmotor te repareren en vertelde hoe die bij Kunadan is stukgeslagen. Door zijn schade weet ik nu: mijd de oostelijke doorvaart. Op Atjoni vertelde Sinipe over die nieuwe zandbank bij Futunakaba: bij Sukunale al naar het oosten sturen anders loop je vast. En ik zag hoe Paulu beneden Malobi nu vlak langs de oever vaart – dat doe ik dus ook maar. Iedereen kent het probleem en is behulpzaam. Een vragend gebaar en men wijst de juiste doorvaart. Bij Pikiseei hangen de kinderen na schooltijd rond bij de stroomversnelling en helpen een handje. Bij Jawjaw dreigde mijn korjaal zelfs te zinken, omdat ruim twintig loodsjes aan boord wilden klauteren.
We varen het liefst achter elkaar, als vrachtschepen achter een mijnenveger: daar is het veilig. Maar er varen niet veel boten meer om achter te schuilen en onder schooltijd zijn er geen kinderen bij de stroomversnellingen. Dan moeten we zelf de weg vinden. En dan blijken die steentorentjes erg handig als wegwijzers.
Op strategische plekken verschenen nieuwe. Waar geen losse stapelstenen zijn, komen staken met flesjes er op. In Paramaribo betekent zo’n door omwonenden geplaatst verkeersbord: pas op, geen putdeksel. In Saamaka betekent het: de vaargeul is links. Of rechts – dat kan ook. Een steentorentje betekent hetzelfde. Of het betekent: de vaargeul is ergens anders maar hier spelen kinderen met stenen. Een staak zonder fles betekent: blijf uit de buurt want hier staat een visnet. Of het betekent: vaargeul links (of rechts) maar we hadden even geen fles. Het lijkt misschien wat verwarrend, maar voor wie die de weg toch al half kent is het duidelijk genoeg: voorzichtig, misschien is hier iets aan de hand, of niet. Wat, dat wijst zich vanzelf wel.
Het werkt. Wat het zo bijzonder maakt is dat het spontaan is ontstaan. Geen Maritieme Autoriteit Suriname heeft zich bemoeid met de betonning en bebakening van de bovenstroomse rivieren.