Bijlmerpraat: Krabben
Ik was nog maar net terug uit Suriname, toen ik op een receptie een Surinaamse columnist tegen het lijf liep. Hij wilde weten hoe het geweest was. Enthousiast vertelde ik over mijn ervaringen, en ik zag dat de columnist daarvan genoot. Surinamers in Nederland vinden het heerlijk als je enthousiast bent over Suriname. Zelf vinden ze het heerlijk om te klagen over het moederland, maar dat beschouwen ze tegelijkertijd wel als een exclusief voorrecht. Bakra’s moeten vooral enthousiast zijn.
Omdat ik als kritisch journalist niet alleen maar enthousiast wilde zijn, vertelde ik de columnist dat het mij wel was opgevallen hoe negatief veel Surinamers over elkaar spreken. Als ik in Suriname een minister, politicus of bestuurder ter sprake bracht, wist mijn gesprekspartner van dat moment altijd wel iets zeer slechts over de man of vrouw te vertellen, en dat gebeurde dan ook prompt. In Suriname deugt niemand, begreep ik, en dat leek mij een zware last op de schouders van het land.
De columnist knikte en begon over de krabbenmentaliteit. Zoals krabben in de mand elkaar naar beneden trekken in hun poging de vrijheid te bereiken, zo trekken Surinamers elkaar meteen omlaag als een man of vrouw ook maar iets uitzonderlijks dreigt te presteren. We waren het er over eens dat dit een nare eigenschap was, de columnist en ik, en het gesprek meanderde opgewekt verder.
Toen gebeurde er iets vreemds. Ik vertelde over mijn ontmoeting met een filmmaker in Paramaribo, over wie ik een verhaal voor de krant had geschreven. Ik sprak mijn bewondering uit voor het feit dat de filmmaker er in slaagde met zulke beperkte middelen toch geregeld een film af te leveren. “Ach”, reageerde de columnist. “Die man kan nergens anders meer terecht. Hij is veroordeeld tot Suriname.”
Ik was verbijsterd. Nog geen minuut geleden hadden we eensgezind onze afkeuring uitgesproken over de gewoonte van Surinamers om elkaar tot de grond toe af te breken, en nu nam de columnist, verder een verstandig man, zelf fluitend de slopershamer ter hand. Ik viel stil, de columnist viel stil en samen produceerden we een ongemakkelijke stilte. Gelukkig kwam er net op dat moment een prachtig meisje langs met een dienblad met glazen champagne.
Het is goed dat er prachtige meisjes zijn met dienbladen met glazen champagne, maar ze zijn er natuurlijk niet altijd. Voor alle andere gevallen lijkt het me toch iets om over na te denken, waarom het Surinamers zo veel moeite kost om oprecht enthousiast te zijn over een landgenoot. Ook bakra’s zijn niet altijd in de buurt.
Patrick Meershoek