Blanke boeroes zullen verdwijnen
Oud-onderwijzer Henk Timmer voelt zich boeroe, maar tegelijkertijd vooral Surinamer. Parbode kijkt met hem terug op de ontwikkeling van de nazaten van de boeren van destijds. “De boeroes doen het inderdaad goed, maar we zijn allemaal op dezelfde manier begonnen. De Hindoestanen, de Javanen, de Creolen, de Chinezen én de boeroes, we zijn allemaal vanuit armoedige omstandigheden hiernaartoe gekomen. Uiteindelijk zullen de blanke boeroes verdwijnen. We staan open voor alle bevolkingsgroepen en de boeroefamilies die nu nog in Suriname aanwezig zijn, zijn toch allemaal op een bepaalde manier met bloed aan elkaar verbonden.”
“Het is bijzonder dat de familienaam Timmer niet voorkomt in de stamboeken. Dat kwam doordat mijn grootvader pas in 1890 aankwam in Suriname. Niet als boer, maar als militair. Zijn functie was kok. Hij trouwde wel met een nazaat uit de familie Overheem. De afstamming van deze familietak vond dus plaats via de moederlijn. Na verloop van tijd trok mijn grootvader zich terug uit het leger, en begon een slagerij.
“De eerste generatie had een lage algemene ontwikkeling, scholen lagen vaak zo ver van de boerderijen, men maakte alleen de lagere school af en ging daarna werken. Mijn vader was getrouwd met een Van Dijk, en deze familie kreeg na 1853 een stuk land aangewezen op het Molenpad. Ook hij ging werken als slager.
“Binnen deze generatie was er een belangrijke ontwikkeling, steeds meer boeroes afstand namen van het boerenbedrijf. Dit kwam voornamelijk door vererving, de gezinnen waren groot en het land van de familie werd na het overlijden van de ouders verdeeld over de kinderen. Er moest dus constant nieuw land bijkomen om iedereen in die behoefte te kunnen voorzien. Men maakte steeds vaker de stap om in dienst te treden bij het leger, de douane en de politie. Een enkeling ging werken in het onderwijs. Het eenzijdige karakter van de boerenfamilies begon dus langzaam maar zeker te verdwijnen.”
Volgens Timmer had zijn eigen generatie wel veel meer mogelijkheden. “Ik kwam in 1949 van de MULO, de uitgebreidere vorm van de ULO. Hierna waren er tot dan toe twee keuzes: of je ging in dienst bij de overheid, of je zou naar de geneeskundeschool kunnen. Het aantal studenten dat daar werd toegelaten, was echter beperkt. Hoewel er nog steeds geen HBS in Suriname bestond, startte men in 1949 ook een kweekschool, waar afgestudeerden een juridische opleiding of een onderwijsopleiding konden volgen.”
“Ik kreeg dus precies op het juiste moment mijn diploma en ik koos voor het lerarenvak.
Lerarenvak
Onderwijs nam steeds meer een professionele vorm aan en onder alle Surinamers nam het aantal schoolgaanden sterk toe. De kinderen en jongeren met wie ik in de klas zat kwamen uit alle bevolkingsgroepen, het was echt een bont gezelschap. Ik zie onze generatie boeroes als de integratiegeneratie. We waren open, werden niet gezien als nieuwkomers en werkten samen met alle Surinamers. De jaren 50 en 60 vormen de periode waarin wij boeroes een solide en hechte band hebben gecreëerd met alle lagen en groepen binnen de Surinaamse samenleving.”In deze periode begonnen de boeroes zich te verenigen. Timmer: “Het was voor ons normaal om vaak bijeen te komen, dit komt voort uit de kerk. Onder de boeroes waren zowel rooms-katholieken als hervormden te vinden. Ook hadden de verenigingen een belangrijke sociale functie. De families kwamen bij elkaar over de vloer en onze ouders en grootouders kenden elkaar. Het was een gemeenschap die ver terug ging en dat schept zeker een band.
“De Vereniging Afstammelingen Nederlandse Kolonisten, VANK, was hiervan een afgeleide, hoewel het toch meer een gezelligheidsvereniging was. Er werden bijvoorbeeld vaak dansavonden gehouden waar iedereen naartoe ging. Ik ging zelf vaak naar de VANK en heb het daar altijd naar mijn zin gehad. Het was wel afgesloten, wat wil zeggen dat niet-boeroes niet werden toegelaten. Een andere boeroe-vereniging, UNI, Uitspanning Na Inspanning, was wel toegankelijk voor niet-boeroes.
“Maar na verloop van tijd verloren deze verenigingen hun bestaansrecht. De boeren assimileerden met de andere Surinamers, en er was geen behoefte meer om zich op welke manier dan ook af te scheiden van de rest van de bevolking.”
Discipline
“Na afronding van mijn opleiding kon ik direct aan het werk als onderwijzer in Paramaribo. Het was een openbare school. Ik ging vaak bij gezinnen langs om aan te geven hoe belangrijk het is dat ze hun kinderen naar school sturen en door laten leren. Dit was toen nog niet zo gangbaar als tegenwoordig. Onder Hindoestanen bestond de trend om kinderen, naast de ‘gewone’ school, nog naar de Hindoestaanse school te sturen. Ik kon me daar niet goed in vinden. Op deze wijze werden de kinderen toch beperkt in hun sociale omgeving. Nauw contact met alle soorten Surinamers heb ik altijd zeer belangrijk gevonden. In 1958 werd ik gevraagd om als supervisor op te treden bij de schoolinspectie. Ik had de districten Saramacca, Coronie en later ook Nickerie onder mijn toezicht. Veertig jaar lang heb ik gewerkt zonder verlof op te nemen, ik vond mijn werk leuk, voelde mij verantwoordelijk en stelde aan mezelf een strakke discipline.
“Of Nederland belangrijk voor mij was? In mijn jeugd was de gehele kolonisatie al geen belangrijk onderwerp meer. We hielden ons daar niet al te veel mee bezig, alleen als er jubilea waren. Hierbij is er toch een zeker verschil met andere bevolkingsgroepen, die zijn gewoon om elk jaar de komst in Suriname te herdenken en uitbundig te vieren. De boeroes doen het meestal om de 25 jaar. En Nederland was voor ons niet belangrijker dan voor andere Surinamers. We hadden geen contact meer met mensen daar, behalve als bijvoorbeeld een van onze kinderen of kleinkinderen er tijdelijk studeerden. Ik ben er zelf ook nog nooit geweest, heb er geen behoefte aan.
“Op school was Nederland altijd wel een belangrijk thema, we kregen hún geschiedenis en aardrijkskunde. Pas later is het onderwijs zich meer gaan richten op de Zuid-Amerikaanse regio. Opvallend was wél dat de meeste leraren in mijn schooltijd afkomstig waren uit Nederland. Het waren echte professionals, stuk voor stuk persoonlijkheden. Ik kijk nog steeds tegen ze op. Zelfs nu zijn ze nog belangrijk voor mij.”
Spaarzaam
Dat de boeroes in de meeste gevallen kunnen terugkijken op een succesvol bestaan, heeft volgens Timmer met een aantal zaken te maken. “Ten eerste hebben we altijd ons best gedaan om grondbezit te behouden. In Suriname is het hebben van land toch erg belangrijk. Bovendien is scholing altijd een speerpunt geweest. We beseften dat onderwijs de enige wijze was om hogerop te komen. Tot slot zijn we altijd spaarzaam gebleven, we leefden met perspectief op de toekomst.”
Maar, zo verwacht Timmer, het einde van de echte boeroe is in zicht. “Nu zijn er nog 100 pure boeroes en ongeveer 400 moksi’s. Ik denk dat bij het 175-jarig jubileum er voornamelijk moksi’s aanwezig zullen zijn. Tegenwoordig trekken er ook veel jonge boeroes weg. Veel van mijn kleinkinderen hebben in Nederland gestudeerd of zijn daar nog bezig. Een aantal blijft daar hangen, maar dat is niet typisch iets voor boeroes, onder alle Surinamers is deze tendens vinden.”
MARCUS SCHUITE