Boeken & Zo
Rupsje Regenboog
Het boekje Rupsje Regenboog, verpakt in een plastik zakje, valt niet alleen op door de felle kleuren van de kaft, maar ook door het rupsje van kralen dat erbij wordt geleverd, evenals het boekenleggertje met fleurige draadjes wol. Het pakketje vraagt erom op- en uitgepakt te worden. Als je het boekje doorbladert, worden je ogen gestreeld door de sierlijke tekeningen van Stanny Handigman. Op elke bladzijde staat Rupsje, wiens voornaamste bezigheid is zijn schoentjes aan te trekken aan al zijn voetjes. Op acht van de twaalf tekeningen is Rupsje ermee bezig en elke afbeelding is anders.
Het is voor een kindje echter nauwelijks zichtbaar dat de blauwe schoentjes veel hoger zijn dan zijn andere, zoals de tekst beweert. Datzelfde geldt voor de ‘lange’ veters. Als het rupsje eindelijk al zijn schoentjes aan heeft en het lezertje tot tien heeft geteld, dan is de rups in een pop veranderd en nog een bladzijde verder is het ineens, als een verrassing, een vlinder die zo uit het boekje lijkt weg te vliegen!
Naast elke tekening staat een deel van het verhalende gedichtje, waarin de kinderen leren over rupsen die vlinders worden, over de verschillende kleuren van de regenboog en hoe lastig het is een schoentje aan te trekken. Het is een vriendelijk gedichtje, goed, maar mist wel het sprankelende dat de tekeningen hebben. Alsof de schrijfster geen ruime keuze van rijmwoorden bij de hand had. ‘Rupsje Regenboog doe nu maar gauw, je schoenen zijn rood en niet blauw.’ Alsof het rijm ‘de baas’ is. Het zal de kinderen echter niet opvallen.
Het voorwoord is geschreven door Els Moor, die aan de hand doet wat je allemaal nog meer met het verhaaltje kan doen behalve het (voor)lezen. Zo kan het kind ermee leren tellen en zijn veters leren strikken. Het zijn goede suggesties, maar soms zijn de zinnen misschien te lang voor de doorsnee ouder. Neem de allereerste zin, ook meteen de eerste zin van het boekje. Die is vijfendertig woorden lang. Daarna wordt direct de moeilijkste werkvorm besproken: aan de hand van het ontpoppen van de vlinder kan een kind nadenken over wat hij zelf wil worden. Liever waren de werkvormen geordend van makkelijk naar moeilijk, waardoor een groter publiek bereikt wordt. Ook de laatste alinea, waarin wordt verteld dat je niet te gauw moet opgeven als je een kind iets wilt leren, is vrij intellectueel verwoord. Dat neemt niet weg dat het allemaal prima suggesties zijn. Alles bij elkaar is het een prachtig boekje dat kinderen echt de moeite waard zullen vinden. Er is overigens ook een passend kleurboekje bij te koop.
José Kamps
Rupsje Regenboog, Indra Hu, beeld: Stanny Handigman en Vicky Bam Bam, 2011, ISBN 9789991463025
Verzamelaars en volksopvoeders
Onlangs kondigde het Kabinet van de President aan dat Fort Zeelandia weer ‘in de boezem van het beleidscentrum’ moet worden gebracht. Dat betekent dat onder andere het Surinaams Museum voor de tweede keer moet wijken van de plaats waar het zich sinds 1972 bevindt. Dat geeft het verschijnen van Verzamelaars en volksopvoeders een onverwacht momentum.
Het fraai vormgegeven boek, dat ter gelegenheid van het 65-jarig bestaan van het Surinaams Museum is geschreven, behandelt de geschiedenis van Surinaamse musea sinds 1863. Toen de slavernij werd afgeschaft, zag de koloniale elite in musea een middel om de nationale eenheid – van Suriname met Nederland welteverstaan – te bevorderen. In de negentiende eeuw werden er vooral natuurhistorische tentoonstellingen georganiseerd om interesse in de vervallen plantage-economie aan te wakkeren. Geleidelijk kregen de musea rond de eeuwwisseling een onderwijsfunctie. Vanaf eind jaren zestig lag de nadruk vooral op culturele objecten, waarvan men in de revolutionaire jaren tachtig vond dat die niet tentoongesteld, maar bespeeld, gedragen en gebruikt moesten worden. In Fort Zeelandia was daarvoor echter geen ruimte; begin 1982 moest het museum wijken en kreeg het fort weer een militaire functie.
Hoewel er voldoende aandacht wordt besteed aan andere instellingen, zoals Fort Nieuw Amsterdam en recenter Villa Zakapara, neemt de ontstaansgeschiedenis van het Surinaams Museum een centrale plaats in. Het wordt, bedoeld of onbedoeld, beschreven als een gedeeltelijke vervulling van de terugkerende wens om over een koloniaal of nationaal museum te beschikken; een wens die Reeser, als conservator van het nooit van de grond gekomen Nederlandse Nationaal Museum, kent. Hij veroorlooft zich in die context enkele onderbouwde interpretaties. Zo zou minister van Onderwijs Ronald Venetiaan halverwege de jaren zeventig een voor de hand liggende fusie tussen het Surinaams Museum en het Openluchtmuseum te Fort Nieuw Amsterdam hebben gedwarsboomd, omdat daarmee de Nederlandse invloed te groot zou worden.
Reeser heeft met een vlotte stijl geprobeerd het stof van de museale geschiedenis te blazen en orde te scheppen in de vaak maar weinig samenhangende particuliere initiatieven, die met uiteenlopende belangen en inzichten werden ontplooid. Toch maakt de aard van de materie de tekst onvermijdelijk opsommend. Wie op zoek is naar een vogelperspectief, moet helaas vooral te rade gaan bij de inleiding en de hoofdstuktitels.
De historische beschrijvingen worden gelukkig prettig afgewisseld met ingelaste paragrafen over personen, instanties en thema’s. Omdat het overgrote deel van de collectie van het Surinaams Museum in zijn depot te Zorg en Hoop verborgen blijft, biedt het boek foto’s van de hoogtepunten, zoals bijvoorbeeld een Creoolse awidja (‘een magische bezem’) en een kunana, een matje dat bij een initiatieritueel van een Wayana jongen werd gebruikt (met de ooit bijtende insecten er nog in).
Het boek ontsluit daarmee een schat aan feitelijke informatie en bronnen. Het beeldmateriaal leent zich om op een rustige zondagmiddag door te bladeren, de tekst bewaart u liever
voor een uitgeslapen maandag-
ochtend.
Tom van Moll
Verzamelaars en volksopvoeders. Musea in Suriname 1863-2012, Pepijn Reeser, 2012, KITLV Press, ISBN 9789067183925
Zonder Titel / Untitled
Het boek ‘Zonder Titel’ nodigt uit het ter hand te nemen: op de harde voor- en achterkaft staat een jongen die naar de maan kijkt, omringd door grote vissen. Als je het boek opent wordt het oog gestreeld door kleurige afbeeldingen van de kunstenares Els Tjong Joe Wai. Ze is van Surinaamse komaf, heeft in Nederland, toen haar kinderen het huis uit gingen, de kunstacademie gevolgd en woonde vervolgens meer dan tien jaar in Griekenland in een groot oud huis (afgebeeld op pagina 21). Daar heeft ze naar hartenlust getekend en geschilderd: planten, landschappen, naaktstudies, een oude man voor een kroeg. In 2009 heeft ze deze periode afgesloten met een ‘buiten’-gewone tentoonstelling: op elk huis in het dorpscentrum hing een schilderij van haar hand.
Tjong Joe Wai heeft altijd zeker geweten dat ze op latere leeftijd naar Suriname zou terugkeren en drie jaar geleden is ze gaan wonen waar haar leven ook ooit is begonnen: in het ouderlijk huis aan de Cornelis Jongbawstraat in Paramaribo. Haar passie om beeldend bezig te zijn, heeft ze vastgelegd in dit boekwerk, waarin een dwarsdoorsnede van haar werk te zien is. In de luchtige teksten die in het Nederlands en het Engels zijn geschreven, wordt verhaald wie de kunstenares is, wat ze doet en vertelt ze over haar werk. Die stukjes vormen een prettige afwisseling met de illustraties.
Het is echter onduidelijk voor wie het boek is bedoeld. De meeste werken hebben Griekenland als onderwerp, maar het boek is duidelijk niet gemaakt voor die markt. Surinamers en toeristen zullen toch eerder een boek kopen over Surinaamse kunst; het aantal in het boek afgebeelde werken dat dit land als onderwerp heeft, is vrij klein. Het aardige van het werk dat wel over Suriname gaat, is dat het niet zo stereotype is: geen planken woningen, toekans of badende bosnegers.
Aan de andere kant doen ze ook niet echt Surinaams aan: de tekeningen met boten zouden overal gemaakt kunnen zijn. Het is verfrissend dat iemand de Chinezen van hier portretteert, maar de tekeningen lijken toch eerder uit China te komen.
Desondanks is het een sympathiek boek voor mensen die willen lezen over de start van een kunstenaarsleven, in dit geval dat van een Surinaamse in Griekenland die meer universele dan Surinaamse beeldende kunst maakt. Voor kopers van haar werk, dat te zien is in het oude ‘suikerhuisje’, een kleine expositieruimte op haar erf, zal het boek het aangekochte werkstuk een boeiend achtergrondverhaal geven.
José Kamps
Zonder titel/Untitled, 1990–2011. Een Selectie, Els Tjong Joe Wai, ISBN 9799991471532