Boeken&Zo
Het kasteel van Elmina
Boekenkasten vol bestaan er over de slavenhandel en de rol van Nederland daarin. Maar Elmina, het centrum van de Nederlandse slavenhandel in wat nu Ghana heet, was nog niet grondig beschreven. Marcel van Engelen, als journalist in de Bijlmer geïntrigeerd geraakt door Ghana, heeft dit nu goedgemaakt. En hoe! Letterlijk alle sporen heeft hij onderzocht om te zien hoe de slavenhandel zich voltrok, daar in dat kasteel aan de toenmalige Goudkust, vóórdat de slaven werden verscheept. De grondigheid van zijn onderzoek bracht Van Engelen zowel in Haagse en Zeeuwse archieven als in woongemeenschappen honderden kilometers het Afrikaanse oerwoud in, waar hij bij nazaten van ooggetuigen de overgeleverde geschiedenis aftapte. Het resultaat is een verbluffend gedetailleerde beschrijving van het reilen en zeilen in dit slavenfort tussen 1600 en 1900. En meer dat dat. Van Engelen weet overtuigend de Nederlandse slavenhandel te nuanceren en van emotionele franjes te ontdoen, zonder de ellende en het misdadige karakter ervan te verdoezelen. Hij weet dat hij zich daarmee op glad ijs begeeft, want een heel hoofdstuk wijdt hij aan de controverse tussen historici onder de veelzeggende titel ‘dramatiseren versus relativeren’. Zo wijst hij erop dat van de ongeveer 12,5 miljoen slaven die uit Afrika zijn verscheept, maar tien procent van de Goudkust vertrokken, en maar vijf procent in schepen onder Nederlandse vlag. De helft van de slaventransporten namen de Portugezen voor hun rekening, de Britten waren goed voor een kwart. Slavenhandel was aanvankelijk ook geen doel op zich, maar onderdeel van een omvangrijke ruilhandel. Pas later ontstond letterlijk vraag naar slaven, vooral in Brazilië en Suriname. Maar het meest verbijsterend wellicht: de handelaren van de West-Indische Compagnie gingen niet naar Elmina om slaven te halen, maar ze kregen ze daar aangeboden, vooral door de machtigste stam in dat gebied, de Ashanti. Bij dit volk was slavernij al eeuwenlang de gewoonste zaak van de wereld. Van Engelen gaat nog verder. De idee dat de Nederlanders vanuit Elmina oppermachtig slaven weghaalden, klopt niet. De Ashanti waren allerminst achterlijk, het was een ontwikkeld en goed georganiseerd volk, dat de onderhandelingspositie waarschijnlijk veel meer domineerde dan de naïeve Nederlanders zich bewust waren. De Ashanti begrepen dan ook niets van het eind aan de slavenhandel, dat de Britten in 1807 afkondigden en de Nederlanders in 1814. Natuurlijk, de gretigheid van de Nederlandse handelaren heeft het aanbod van slaven behoorlijk gestimuleerd. En de Ashanti zien zelf ook wel in dat hun rol weinig fraai was; in hun geschiedschrijving hebben zij de slavenhandel geheel verdonkeremaand. Het is een onthutsend beeld dat Van Engelen schetst van een paar eeuwen Nederlandse aanwezigheid in dit stukje Ghana. Vandaag struikel je in Elmina nog steeds over Nederlandse overblijfselen, Nederlandse namen zelfs.
Het kasteel van Elmina, Marcel van Engelen, 2013, De Bezige Bij, ISBN 9789023477044
God is niet wit
Een christelijke uitgever die een boek over de huidige beleving van het slavernijverleden op de markt brengt, met als titel God is niet wit: dat moet wel zware en onverteerbare kost zijn, zou je denken. Maar niets is minder waar. Integendeel zelfs, het is een van de meest verrassende en originele boeken die in het kader van 150 jaar afschaffing slavernij is verschenen. Eindelijk eens wat anders dan de stapel historische en ‘wetenschappelijk verantwoorde’ werken waaronder de markt de laatste maanden is bedolven. Bekende gekleurde Nederlanders (merendeels met Suriaamse roots) vertellen hoe het slavernijverleden in hun leven doorwerkt, blanke kerkelijke en politieke leiders reageren vanuit hun belevingswereld op het thema. Het bewerkstelligen van verzoening en het samen bouwen aan een toekomst waarin dit verleden een passende plaats krijgt, lopen als een rode draad door het boek heen. Het slavernijverleden roept 150 jaar na dato bij sommige nazaten nog heftige gevoelens op. ‘De zwarte holocaust, de slavernijgeschiedenis, wordt genegeerd en weggemoffeld. Dat maakt mij vet pissig’, zegt de dertigjarige rapper Rivelino Rigters. Als negenjarige keek hij naar de televisieserie Roots. ‘Als we die serie zagen, kwam er een grote woede in me naar boven. Op school spraken we er met elkaar over en vroegen we ons af wat we eraan zouden kunnen doen. Maar in de geschiedenislessen hoorden we alleen maar dat Suriname in 1975 onafhankelijk werd en dat er toen een groot feest was.’ Maar niet bij iedereen is de wrok vanwege het verleden zo diep geworteld. De meeste geïnterviewden vinden het van groter belang dat naar de toekomst wordt gekeken. Zoals Jörgen Raymann, die de slachtofferrol hekelt die veel nazaten zich aanmeten: ‘Je bent niet meer slaaf. Je zegt dat je tegen het systeem bent, maar door je hand op te houden ben je deel van dat systeem. Waar je vandaan komt, heb je niet bepaald, maar waar je naartoe gaat heb je in eigen hand’. Uiteraard komt het geloof aan de orde, en vooral de rol van de christelijke kerk bij de slavernij. Want dat die rol er geen is geweest waar de kerk trots op kan zijn, staat vast. ‘De kerk is onderdeel van het slavernijsysteem geweest. Na 150 jaar afschaffing van de slavernij is het voor de kerk tijd om met deze blinde vlek af te rekenen’, zo zei Arjan Plaisier, secretaris van de Protestantse Kerk in Nederland onlangs bij de presentatie van het boek. Mede-auteur Eva Mabayoje stelt in haar nawoord echter dat de kerk in zijn algemeen niet de schuld kan krijgen. ‘Ik ontdekte dat het mensen waren die God, het geloof en de Bijbel hadden misbruikt.’ Ofwel, God zelf keurde slavernij niet goed. Daar valt over te twisten, maar dergelijke standpunten maken God is niet wit niet minder leuk.
God is niet wit. Ons slavernijverleden; wat doen we ermee?, Gea Gort en Eva Mabayoje, 2013, Ark Media, ISBN 9789033800238
Heel de mens
Het Diakonessenhuis vierde vorig jaar zijn vijftigste verjaardag. Ter gelegenheid van dit jubileum kropen drie mensen, die nauw betrokken zijn bij de ziekeninrichting, in de pen om een gedetailleerd gedenkboek in elkaar te zetten, zodat de lange en woelige geschiedenis nooit vergeten zal worden. Sandra Smit¸ hoofd Bedrijfsbureau van het Diakonessenhuis, schreef dit boek samen met Marius en Annet van Melle, kinderen van dokter Marinus van Melle, geestesvader van het Diakonessenhuis. In de jaren vijftig was er een grote behoefte aan medische opvang van zieke boslandbewoners en de sociaal zwakkere inwoners die een opname in een bestaand ziekenhuis onmogelijk konden betalen. Er werden verschillende initiatieven opgezet, maar het was pas toen dokter Marinus van Melle, toenmalig geneesheer-directeur van het Utrechtse Diakonessenhuis, zijn schouders onder het project zette, dat er wel degelijk iets tot stand werd gebracht. In 1958 werd de Surinaamse Stichting Diakonessenarbeid opgericht en werd het eerste Diakonessen-wijkcentrum opgericht. Men zou echter nog een lange weg moeten bewandelen eer het ziekenhuis, zoals men het had uitgetekend in 1958, er echt zou staan. Heel de mens, 50 jaar Diakonessenhuis doet die lange weg uit de doeken. Het boek vertelt over de vele financieringsproblemen waar het bestuur mee te kampen had en over de vele inzamelacties die onbaatzuchtige individuen startten om het huis te helpen. Zo wordt Johan Bodegraven, radioverslaggever bij de Nederlandse omroep NCRV, speciaal bedankt voor zijn grote inzamelacties ‘4x Z…N’ (Zij zoekt zichzelve niet, Corinthe 13:5) en ‘3×35’ waarmee hij 2,45 miljoen gulden bijeen kreeg voor de bouw van het ziekenhuis. Niet enkel de grote inzamelaars worden genoemd. In het hoofdstuk ‘Donateurs/donaties’ en ‘bijzondere personen en noemenswaardigheden’ wordt iedereen bedankt voor zijn inzet. Het Diakonessenhuis had niet enkel geldproblemen, maar werd ook door ’s lands politieke en economische problemen met veel moeilijkheden geconfronteerd. Men had moeite om gekwalificeerd personeel aan te trekken en de braindrain van het middenkader rond 1975 en in de jaren tachtig werd het ziekenhuis bijna fataal. Maar er zijn ook positieve episoden, want het ziekenhuis heeft ook veel innovatie gekend. Zo is het ziekenhuis het eerste en enige met een intensive care voor kinderen. Verder geeft het ontelbare opleidingen en cursussen voor verpleegkundigen en bestuursleden. Voor wie geïnteresseerd is in de omvangrijke geschiedenis van het Surinaamse Diakonessenhuis, is dit boek een ideaal hulpmiddel. Met veel foto’s en kernwoorden, in het vet gedrukt, vind je gemakkelijk je weg terug in het negentig pagina’s tellende werk. Wie hoopt meer te weten te komen over de conflicten die zich binnen de muren van het ziekenhuis voordoen, tussen huidig directeur Rakesh Gangaram Panday en het bestuur enerzijds en de medische staf anderzijds, wordt teleurgesteld. Medisch specialisten vinden dat het bestuur te veel naar de pijpen van Panday danst en eisen meer financiële middelen om een goede kwaliteitszorg voor patiënten te kunnen garanderen. De conflicten die al jaren aanslepen tussen directie en personeel, zijn nauwelijks terug te vinden in het gedenkboek.
Heel de mens, 50 jaar Diakonessenhuis 1962-2012, Sandra Smit, 2012, Surinaamse Stichting Diakonessenarbeid, ISBN 9789991472065
Geschiedenis van de Amsterdamse slavenhandel
In de reeks boeken die door de jaren heen over de slavernij zijn verschenen, is maar weinig terug te vinden over de specifieke en nadrukkelijke rol van de stad Amsterdam. Want dat Amsterdam, de thuisbasis van de West-Indische Compagnie (WIC) en de Sociëteit van Suriname (de onderneming die zorg droeg voor het bestuur van Suriname én de aanvoer van slaven), een spilfunctie vervulde, staat buiten kijf. Leo Balai heeft daar met Geschiedenis van de Amsterdamse slavenhandel verandering in gebracht. Onderzoeker Balai, die in het verleden ruim tien jaar gemeenteraadslid was in de Nederlandse hoofdstad, is geen onbekende als het gaat om slavernijgerelateerde publicaties. In 2011 promoveerde hij op het proefschrift Het slavenschip Leusden. Slavenschepen en de West-Indische Compagnie, 1720- 1738. Tijdens het onderzoek voor zijn proefschrift verzamelde hij zoveel materiaal, dat hij besloot om het facet van de Amsterdamse betrokkenheid bij de trans-Atlantische slavenhandel op schrift te zetten. Het resultaat mag er zijn. Het is een prachtig geïllustreerd boekwerk geworden, waarin tot in detail wordt beschreven hoe nauw bestuurders betrokken waren bij de slavenhandel en daar, uiteraard, flink aan verdienden. Tenminste, dat vermoedt ook Balai, maar hij weet niet aan te geven hoeveel precies. Dat de Amsterdamse slavenhandelaren geen lieverdjes waren en slaven vooral zagen als winstgevende handelswaar, staat echter vast. De schrijver is niet mals in zijn conclusies. Zo stelt hij: ‘De bewindhebbers van de WIC en de directeuren van de Sociëteit van Suriname waren gewetenloze mensen die alleen het eigen belang vooropstelden’. Hij neemt de lezers mee op een chronologische reis door de Amsterdamse slaventijd. Bekende Amsterdamse regenten worden besproken en met name hun rol was bij de handel. Het boek wordt afgesloten met enkele bijlagen, waar tot in detail slavenschepen en jaartallen worden opgesomd. Ook brengt hij in kaart hoeveel Afrikaanse slaven uiteindelijk de barre tocht naar Suriname, de Caribische eilanden en andere delen van Zuid-Amerika hebben overleefd. Een mooi en informatief boek. Wel blijft de lezer achteraf met een hoop vragen zitten, bijvoorbeeld wat Amsterdam er in totaal aan heeft verdiend. En hoe de ‘gewone burgers’ aankeken tegen de praktijken van de notabelen. Dat is jammer. Maar daar zal ongetwijfeld meer onderzoek voor nodig zijn.
Geschiedenis van de Amsterdamse slavenhandel, Leo Balai, 2013, Walburg Pers, ISBN 9789057309076