Bouwstenen voor succes
Dit is deel 2 in de serie over de Lidwinaschool, een school die onder niet al te gunstige omstandigheden, met eenvoudige middelen, in de afgelopen jaren een redelijke prestatie leverde. We volgen de eerste klas, de inspanningen van het team en de aanpak van het schoolhoofd. We gaan na welke elementen bijdragen tot het relatieve succes van deze school en met name de eerste klas.
Het is 11 oktober. Vandaag zijn het schoolplein en de school voor de ouders, in verband met de eerste ouderochtend. Alle R.K.- basisscholen zijn volgens het RKBO verplicht een informatieochtend voor de ouders te houden. Die krijgen tijdens die eerste bijeenkomst informatie over schoolregels, jaarplanning, vakkenpakket en overgangsnormen. De twee eerste klassen zijn voor deze ouderochtend gecombineerd en de twee juffen staan samen voor de klas.
Als ik – te laat – de klas binnen kom is de ouderbijdrage onderwerp van gesprek. Het bedrag is SRD 100 en de ouders kunnen betalen tot uiterlijk begin november. “En als je het niet hebt?” “Mensen die nog moeten betalen kunnen zich wenden tot het schoolhoofd. Nee, de betaling kan niet in termijnen worden voldaan.” Ik kijk ondertussen rond in de klas. Eigenlijk lijkt het vandaag meer op een moederochtend. In de klas zitten zeker twintig moeders of verzorgsters van de kinderen en maar twee vaders. Waar zijn de anderen?
Op het bord staat een overzicht van de benodigdheden voor het schooljaar. Ook de telefoonnummers van de juffen staan op het bord. “U kunt ons altijd bereiken als er iets is. Komt u liever direct naar ons toe in plaats van naar het schoolhoofd te gaan.” Ik kan mij niet herinneren ooit een telefoonnummer te hebben gekregen van een leerkracht van mijn kinderen.
De ouders worden geïnformeerd over de resultaten van het vorig schooljaar. In klas 1A was het percentage zittenblijvers 22,6 en in de andere eerste klas was dat percentage 6,9. Het resultaat van de totale school was 19,5 procent ‘zitters’. De resultaten worden mede toegeschreven aan ‘de goede samenwerking met de ouders’. En vervolgt de juf: “Dat willen we heel graag zo houden.”
Dit schooljaar willen de leerkrachten dat 80 tot 90 procent van de kinderen aan het eind van het schooljaar naar de tweede klas gaat. “We willen altijd beter”, zegt juf Denise, maar dat resultaat kan alleen bereikt worden “als u, de ouders, volledig achter ons staan.”
Het is tijd voor de vragenronde. Aarzelend kijken de ouders elkaar aan. Wie durft? En ja, daar komt de eerste vraag: “Vanaf hoe laat is er toezicht op school?” Antwoord: “Ik ben er wel om zeven uur.” Er volgen meer onschuldige vragen: “Moeten de schriften dik zijn of dun, moet de schaar er één zijn waarmee je papier kunt knippen, moet de lijm geschikt zijn om papier te plakken?”
De ouders komen nu los. Lastige kinderen bestaan niet en lastige ouders evenmin. Maar er zijn wel ‘lastige’ vragen: “We moeten SRD 100 betalen als ouderbijdrage. Daarvan gaan er negentig naar het RKBO. Waarom moeten we dan nog al die spullen kopen?” Voor een reactie moeten we bij het RKBO aankloppen. Daar begrijp ik dat zij in principe verplicht zijn te zorgen voor de nodige materialen. Nog een lastige vraag over boeken die, als ze beschadigd zijn, vergoed moeten worden: “Kan ik dan de boeken terugbrengen als ik vind dat ze er niet netjes uitzien?” Antwoord: “Wij zorgen er zelf voor dat de boeken opgeknapt zijn.”
Snoeppauze
Op 12 oktober is de school wederom gesloten. De leerkrachten gaan naar Overbridge om het jaarprogramma samen te stellen en een beetje te ontspannen, dat ook. Teambuilding dus. Voorafgaand aan de bijeenkomst in Overbridge heeft elke klas voorstellen ingediend. Alle leerkrachten hebben de voorstellen van hun klas verzameld, op papier gezet en ingeleverd bij het schoolhoofd. Zo onstaat medezeggenschap waar dat mogelijk is, zo ontstaat gelijkwaardigheid.
De kleuters willen volgens de papieren naar de dierentuin, naar Jeugdtandverzorging (JTV) en de Regionale Gezondheidszorg (RGD). Het thema van de kleuterafdeling voor dit jaar is ‘Gezondheid’ en ik waag te veronderstellen dat de kleuters niet spontaan uit zichzelf JTV en RGD hebben genoemd. Klas 1A wil een snoeppauze, een kerstviering, nog een snoeppauze en een schoolreisje. Klas 1B wil naar het kinderboekenfestival en het zwembad. Carnaval in gescheurde kleding lijkt ze ook leuk. Klas 3A wil naar de dierentuin en dansen en een snoeppauze. Klas 4B heeft andere wensen: een filmavond op school, het bespelen van instrumenten, wandelen langs de Waterkant, een braderie ter ere van Valentijn en het schoollokaal schoonmaken aan het eind van het schooljaar. De overige klassen moeten hun wensen nog inleveren. In de planning voor het eerste halfjaar wordt de braderie op Valentijnsdag in ieder geval meegenomen. En snoeppauzes komen er zeker.
Gelijkwaardigheid is ook een element in de benadering van de kinderen in klas 1. De juf is bezig met auditieve training. De kinderen zoeken woorden dus die ‘hetzelfde klinken van achteren’. Kam rijmt op lam en oor rijmt op boor. Haan rijmt op kraan, maar rijmt pet nou op bed en hoed op voet? En warempel, er is al een leerling die hierover in discussie durft te gaan met de leerkracht!
Toezicht
Wat mij opvalt bij deze school is de mate waarin zaken georganiseerd zijn. Het hoofd van de school heeft een surveillancerooster opgemaakt, met vaste tijden en een vaste plaats voor elke leerkracht. Eén leerkracht heeft als standplaats het hek, één leerkracht staat bij de vlag, één leerkracht staat bij de toiletten en weer een ander bij het balkon. Zo is het toezicht op de leerlingen voor de school en in de pauze gewaarborgd.
Tijdens de pauze heeft elke klas een vaste plaats om te eten. Ook de tassen van de kleuters hebben hun vaste plaats. En het brood van de leerlingen dat na de pauze is overgebleven, kan midden op het school erf worden gelegd, zodat de duiven er vervolgens naar hartelust van kunnen genieten.
De school heeft samen met de Stichting Schoon Suriname meegewerkt aan het samenstellen van een milieureglement. Dit reglement is vervolgens door de school ‘geratificeerd’. Regel 3 van het reglement luidt: ‘Het schoolerf is ons visitekaartje’. Regelmatig harkt de tuinman het ‘visitekaartje’ aan. Hij wordt vergoed door de leerkrachten. Na elke pauze rennen de milieubrigadiertjes van klas 5 met hun prullenbakken over het erf. Ze hebben, want ook dat is geregeld, precies tien minuten om alle zakjes en rietjes en cups en papiertjes op te rapen en in de grote vuilton te deponeren. Tien minuten later ziet het visitekaartje er weer piekfijn uit.
In de klas van juf Denise begint wat tekening te komen. Er zijn leerlingen die uitschieten. Sommigen vallen op vanwege goede resultaten, anderen baren zorgen vanwege achterblijvende prestaties. De juf heeft een paar kinderen die haar hoofdbrekens geven. Ze heeft die zorgenkinderen direct onder haar hoede genomen; dicht in de buurt van haar bureau. Dat is nog eens wat anders dan de installatie van een ‘domme rij’, zoals wij die van vroeger kennen.
Vandaag praten we over die zorgenkinderen. We kijken samen naar het werk in de schrijfschriften. Het is niet af, hier en daar is er een lukrake poging gedaan om een letter te schrijven. De bladzijden zitten vol vlekken van verwoed vegergebruik. We kijken ook naar de kinderen zelf, en hun geboortedatum. Een leerling kan ‘voordelig’ jarig zijn. Maar soms kan wat een voordeel lijkt een nadeel blijken. Het kind functioneert dan nog op het niveau van een kleuter en ook de motoriek is die van een kleuter. Zo kan het kind bijvoorbeeld zijn potlood nog niet zo goed over de lijntjes sturen of binnen de lijntjes houden bij het kleuren.
Kopvoeter
En dan hun tekeningen. Als kinderen achterblijven in hun ontwikkeling, blijkt dat vaak uit hun tekeningen. Sommige kinderen tekenen al duidelijk herkenbare figuren, met details als ledematen, handen en voeten, een gezicht met ogen, neus, mond en een hoofd met haren. Anderen beperken zich tot een rondje met twee strepen eronder, de zogenaamde ‘kopvoeter’. Een andere indicator is de kleurenkennis. Een gemiddeld kind van de eerste klas kent de basiskleuren. Benoemt het kind de kleuren verkeerd, dan kan ook dat een aanwijzing zijn, dat het kind extra aandacht nodig heeft. Hoe zelfstandig is het, wat kan het zelf en waar heeft het hulp bij nodig. Een kind teveel loslaten, kan onzekerheid tot gevolg hebben, maar een te beschermende opvoeding kan het kind belemmeren in zijn ontwikkeling.