Brainwave
Parbode-hoofdredacteur Iwan Brave
laat zijn gedachten golven
Dubbele hemelvaart
‘Ikke!’, riepen we hard in koor toen onze moeder, zomaar op een dag, vroeg: ‘Wie wil er naar Nederland?’ Ik was de jongste en amper zes. Wat Nederland precies inhield, wist ik niet. Ja, we moesten Nederlands praten want dat was ‘beschaafd’ en Suriname ‘is van Nederland’, leerde je. Desondanks besefte ik niet dat het een land was. Voor mij was Nederland een soort hemel, omdat het vliegtuig erheen ging. Bij tijd en wijle vloog er een heel hoog over, een witte streep trekkend door het blauw.
Onze woonomgeving was groen en paradijselijk. Ik verveelde me nooit. Onbevreesd karbouwen opjagen, vlinders volgen, vlijtige mieren observeren, vruchten plukken. Het leven was tijdloos en ik volmaakt gelukkig. Toch wilde ik naar Nederland. Een hemel waarvan je kon terugkeren, zoals onze lievelingsoom had gedaan, met cadeautjes voor iedereen. De hele buurt kwam hem bewonderen als een bezienswaardigheid. Zo leerde je dat Nederland iets begerenswaardigs was. In 1999 schreef ik als remigrant een slotcolumn voor de Volkskrant met als titel ‘Terug uit de Hemel’. Het was dan ook behoorlijk onwerkelijk toen ik een dikke tien jaar na mijn remigratie weer in Nederland was. Ik had Suriname niet verlaten omdat ik genoeg van het land had. Na mijn geestelijke bevrijding door De Stem, een christelijk afkickcentrum voor drugsverslaafden, was ik er voor ‘totaal herstel’. Het was beslist geen ‘vlucht’ en ook moest ik mijn gezin, dat ik had achtergelaten, financieel overeind houden. Mijn oude ik was gestorven; die was verheugbaar ‘met Christus gekruisigd’. Maar de verwarring was er niet minder om, terug in die grijze hemel. Mijn columns waren immers gebundeld onder de titel: ‘Enkele reis Paramaribo’. Ik had geen idee hoelang deze recuperatie ging duren. Het was ook niet aan mij om tenminste de komende vijf jaar mijn ‘bestemming’ te bepalen, zoals ik mezelf had opgelegd. Uit dankbaarheid dat ik door genade was behouden. Overlevering betekende gelukkig ook dat ik er niet over hoefde te piekeren. Wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden. Dus niks hoogdravende journalistiek. Na via een uitzendbureau bij een callcenter te hebben gewerkt, werd ik taxichauffeur in Amsterdam. Aangezien het bloed gaat waar het niet kruipen kan, begon ik een weblog. Heerlijk was het om weer uit het hart te schrijven en niet vanwege deadlines of verdiensten. Eigenlijk had ik mezelf hardhandig aan een sabbatical onderworpen. Zonder gevoel van depressie vroeg ik me wel af: ‘Was dat het?’ Ik voelde totaal geen maatschappelijke ambitie en interesse; eten, ademen en zijn waren afdoende. Zeker niet onprettig, maar ergens beangstigde het me wel: was dit voor de rest van mijn leven? Het eerste jaar was ik ingetrokken bij Tante Friede, mijn lieve pleegmoedertje. Ze was inmiddels tachtig en helde op de rand van Alzheimer, waardoor ze vertederend als een herboren klein meisje alleen nog verre herinneringen opdiepte over haar prille jeugd onder moeders vleugels. Tante Friede was bijna het dubbele van mijn leeftijd. Zoals een rollend dubbeltje op zijn kant kan vallen, zo besefte ik in een moment, kijkend naar haar: ‘Hé, als God me nog eens veertig jaar geeft, dan kan ik er nog heel wat van maken.’ Wie wil nou zo lang levend dood zijn? Dat moment voelde ik vanuit mijn hart die innerlijke wil om steevast op totaal herstel te blijven koersen; naar vervolmaking van mijn wedergeboorte. Het was hartje kredietcrisis in Europa, toen ik op een dag mezelf indringend de vraag stelde: ‘Wat wil je?’ Het antwoord: ‘Zo snel mogelijk bij mijn gezin zijn.’ Conclusie: terugkeren naar Suriname was dan het meest realistische. Hoe jong mijn totaal herstel ook nog was, ik was er mentaal klaar voor. En zo keerde ik drie jaar later – en geleden – wederom terug van ‘de hemel’. Na een onstuimige woestijntocht en een dubbele hemelvaart, wedergeboren in het beloofde land van innerlijke rust. Het leven voelt als vanouds paradijselijk, met geluk als weg naar toewijding.