Brand in Paramaribo
Het brandt weer Spuitgasten onder vuur
Paramaribo en grote branden zijn al eeuwen met elkaar verbonden. Vooral de laatste decennia heeft het Korps Brandweer Suriname, als de rook weer was opgetrokken, vaak de zwarte piet toegespeeld gekregen. Medio oktober was het weer goed raak in de Zwartenhovenbrug-straat. Loopt het echt de spuigaten uit met de spuitgasten, of is er meer aan de hand?
Op school hebben we allemaal gehoord van de grote stadsbrand van 21 januari 1821. Zo’n vierhonderd houten gebouwen op en rond het Gouvernementsplein (het huidige Onafhankelijkheidsplein), de Waterkant en wijde omgeving brandden binnen een paar uur tot de grond toe af. De brandweer was daar logischerwijs, met een stadshart volledig uit hout opgetrokken en de toen beperkte bestrijdingsmiddelen, totaal niet tegen opgewassen. Ruim een halve eeuw eerder, in 1763, was na een kleinere stadsbrand waarbij een aantal huizen werd verwoest al bepaald dat daken niet meer uit pinabladeren mochten bestaan. Houten dakpannen kwamen daarvoor in de plaats, maar dat kwam evenmin de brandveiligheid ten goede. De brand van 1821 toonde dat op pijnlijke wijze aan. Elf jaar later, in de nacht van 3 op 4 september 1832, stichtten de weggelopen ‘kwaadwillende negerslaven’ Cojo, Mentor en Present (zoals ze in de koloniale geschiedenisboeken worden beschreven) moedwillig brand, waardoor bijna vijftig gebouwen aan de Waterkant, Steenbakkerijstraat, Jodenbreestraat en Maagdenstraat in vlammen opgingen. Opnieuw moest de brandweer machteloos toekijken.
Geen druppel
Een van de grootste branden uit de postkoloniale geschiedenis, was die in de avond van 1 augustus 1996 van het gebouw van De Nationale Assemblee en omringende monumenten aan de toenmalige Gravenstraat. Iedereen die daar getuige van was, kon zien hoe de brandweer stuntelde en worstelde om het vuur onder controle te krijgen. De spuitgasten viel eigenlijk weinig te verwijten. De beelden van slangen vol gaten waar het water uitspoot, spraken boekdelen. Bovendien kampte men met een dramatisch tekort aan water, een dompelpomp om water uit de Surinamerivier te pompen, had men toen nog niet. In grote delen van Paramaribo kwam daags daarna geen druppel meer uit de kraan, omdat alle beschikbare reserves waren gebruikt. Sindsdien is het Korps Brandweer Suriname veel beter uitgerust, mede dankzij ondersteuning en schenkingen vanuit Nederland. Maar de bestrijding van grote branden is er niet veel beter op geworden. Nog afgezien van het feit dat er brandweerlieden schijnen te zijn die er een gewoonte van hebben gemaakte nieuwe slangen door te verkopen aan goudzoekers in het binnenland, is het binnen de organisatie ook niet bepaald koek en ei. Zelfs verantwoordelijk minister Edward Belfort van Justitie en Politie beaamde dat, toen hem – naar aanleiding van het geschutter bij de recente brand, medio oktober in de Zwartenhovenbrugstraat – het vuur aan de schenen werd gelegd.
Uitgebreid onderzoek
Hij beloofde, hoe kan het ook anders, een ‘uitgebreid onderzoek’ naar wat er mis is gegaan. Een overbodig onderzoek, want dat was in grote lijnen direct al duidelijk: gebrekkige communicatie, te weinig personeel aanwezig in de kazernes en het niet direct inzetten van de dompelpomp, omdat er geen chauffeurs bleken te zijn om de brandweerwagens te besturen. Veel brandweerlieden zaten thuis omdat hen door de minister een beperking was opgelegd ten aanzien van de overuren die ze mogen draaien. Maar dat speelde volgens de bewindsman geen rol. De brandweermannen hadden meer betrokkenheid moeten tonen en hadden er gezamenlijk een potje van gemaakt. Het zal je werkgever maar wezen…
Tikkende tijdbom
Tot ingrijpende veranderingen binnen de brandweerorganisatie zal het allemaal niet leiden. Maar ook al komen die er wel, het is wachten op de volgende brand. Want het historische stadshart van Paramaribo is een tikkende tijdbom. Met zo’n 250 erkende, grotendeels houten monumenten en tal van andere oude gebouwen, is de stad kwetsbaar. Vooral omdat eigenaren geen strobreed in de weg wordt gelegd om hun panden te laten verpauperen en te laten verworden tot een permanent onderkomen van drugsgebruikers en andere onderkantburgers. Bij particuliere bezitters van de panden ligt daar vaak een boedelkwestie aan ten grondslag, bij de overheid laksheid en geldgebrek. Of misschien wel verkeerde prioriteiten stellen. Overigens heeft diezelfde overheid wel het recht om eigenaren aan te spreken en in het uiterste geval beslag te leggen op de verwaarloosde monumenten. Maar zoals zo vaak past men dat middel uit lamlendigheid niet toe. En toegegeven: het staat een beetje vreemd als je opeens mensen op hun verplichtingen gaat wijzen, terwijl je zelf ook een loopje neemt met het onderhoud aan je eigen gebouwen.
De brandstapel
Cojo, Mentor en Present werden een maand na de brand van 1832 opgepakt. Het Hof achtte bewezen dat de drie van plan waren ‘de blanken en de vrije bevolking uit te roeien’ en veroordeelde ze tot de brandstapel. Op 26 januari 1833 werd het trio aan de Heiligenweg vastgebonden aan ‘zwaar geteerde palen’, op een rooster van houtsnippers die in teer en terpentijnolie waren gedompeld, en levend verbrand. Een dergelijke straf is niet meer van deze tijd. Maar eigenaren van verwaarloosde panden keihard aanpakken door hun eigendom af te pakken, zou een gepaste sanctie zijn. Dat geldt dus ook voor de vele gebouwen van de overheid die in deplorabele staat verkeren. Vraag is wat er vervolgens met die geconfisqueerde gebouwen moet gebeuren. De tandenloze semi-waakhond Stichting Gebouwd Erfgoed heeft het geld niet om ze te restaureren, de overheid ziet er schijnbaar het belang niet van in. Dus schieten we er niets mee op en durft iedereen er geld om te verwedden dat het binnenkort weer raak is. En dan maar hopen dat het Korps Brandweer Suriname de zaakjes eindelijk op orde heeft en effectief gaat blussen. Anders hebben we over niet al te lange tijd geen stadshart meer waar we trots op kunnen zijn.
Teloorgang van een begrip
Jenna Horst (67) is er enerzijds nog mee aan het worstelen en probeert zich anderzijds over te leveren aan het proces van acceptatie en onthechting. We spreken haar een week na de brand. Thuis bij haar dochter, die ook Jenna heet, nabij Zorg en Hoop. Horst woonde in het pand van de drogisterij, voorheen apotheek De la Parra, een begrip in het Paramaribo van weleer. “Gered of niet gered worden, het mocht niet zo zijn”, zegt Horst over het verloren pand. “Dus stop ik met denken. Omdat ik er toch geen antwoord op ga krijgen. En het gebouw toch niet terugkomt, ik mijn foto’s niet terug ga krijgen, mijn sieraden niet, niets. De eerste paar dagen zei ik voor het slapen tegen mezelf: ‘Als je wakker wordt dan ben je bij Jenna thuis’, anders is het een koude douche. “Het is net als die man die even een roti gaat halen en dat zijn vrouw twee uur later gebeld wordt met de mededeling: ‘Hij is dood’. Zo voelt het. Voor mij is belangrijk dat iedereen er levend uit is gekomen, uit alle panden. Het is niet veel wat we hebben meegenomen. We hebben heel lang gedacht dat ze het huis zouden redden. Ik verkeerde in een roes en mijn hersens waren uitgeschakeld. Misschien wel beter ook, want als je van alles wil redden, breng je jezelf nog in levensgevaar. Tegen mijn dochter zei ik: ‘Jenna, ik heb alles achter me gelaten’. Ze zei: ‘Mama, het is goed wat je hebt gedaan. Je bent eruit gekomen’.” Het begon precies om vijf uur ’s morgens, weet ze. Ze was gewend elke nacht twee keer op te staan omdat er altijd wel iets aan de hand kon zijn in de buurt. “Er kan ingebroken worden, mensen worden er vermoord of een auto rijdt een pilaar van je huis om.” Die ochtend hoorde ze loeiende brandweerauto’s die stopten. Ook haar neef Kenneth (49), die inwoonde, was wakker geworden. Vanaf het balkon konden ze niet veel zien. Kenneth is uiteindelijk naar buiten gegaan. “Toen ik zag dat hij niet terugkwam, ging ik beneden kijken in de winkel en zag ik de vlammenzee weerspiegelen in de voorruit van een brandweerauto.” Over het gevoel van ontheemd zijn, vertelt ze: “Een van die dagen werd ik wakker en ik had geen naaimachine en begon te schelden. Ik heb altijd zelf alle gordijnen genaaid, mijn beddengoed en zelfs mijn kleding. De kinderen vroegen: ‘Mama, verstel dit voor me’. Het was gewoonte toch. Toen begon ik te schelden en mijn nicht aan de telefoon zei: ‘O, die naaimachine hier breng ik voor je.’ Dus zo vangen ze me op. Ik amuseer me met mijn kleinzoon van vier. Hij had in het begin veel vragen voor zijn oom. ‘Kenneth, waar is mijn trein?’ ‘Kenneth, waar zijn mijn legoblokjes?’ ‘Kenneth, waar is je scooter?’ Ook verbrand. Jenna heeft hem gebracht om te laten zien dat het huis van oma er niet meer staat. Nu zoekt hij ’s morgens gewoon naar mij.”
Jaren geklaagd
Ze hield met veel rekening, maar zo’n alles om zich heen verwoestende brand had ze niet voor mogelijk gehouden. “We hebben jaren geklaagd. De hele buurt zei: ‘Haal dat ding neer.’ De kranten hebben regelmatig geschreven over dat pand. Ook na die vorige brand aan de Keizerstraat, hebben we allemaal gedacht: ‘Die Oemrawsinghs, wanneer gaan ze dat ding afbreken?’ Dat was altijd een standaardvraag van ons als er brand was geweest. Bij herhaling heeft de buurt gevraagd om het pand neer te halen. Zowel daar als verderop in de Zwartenhovenbrugstraat. Maar ja, het is bij zeggen gebleven.” Jenna Horst wil vooral naar de toekomst kijken. “Laat die van mij. Dat heb ik ook gezegd tegen Ruth (parlementariër Wijdenbosch – red): ‘Gaan jullie kijken naar de hoek Zwartenhovenbrugstraat- Hoogenstraat.’ De junkies hebben al één pilaar uitgehold. Ze noemt meer voorbeelden. Er zijn meer van dit soort panden en die vormen een direct gevaar voor de gemeenschap. Maar wat gaan ze zeggen: ‘Het is boedel!’ Dat is het standaard antwoord van ze. Men zegt steeds dat het boedel is. Des te meer reden voor de minister van Openbare Werken om te eisen dat mensen het dan maar afbreken.” Horst heeft zich kranig geweerd tijdens het gesprek. En dan op het eind haalt ze even dat schrikbeeld terug. “Het is heavy”, herhaalt ze meermaals. “Vooral als ik denk aan al die liefde die in dat huis was, zoveel lieve mensen, met hun hart op de juiste plek, die er hebben gewoond en gelogeerd. Het is heavy.” Haar Tante Gust (de befaamde onderwijzeres Augusta de la Parra van de Froweinschool), die op 97-jarige leeftijd is overleden, woonde er twee jaar geleden nog. “Ik ben blij dat zij het niet heeft hoeven meemaken.”
‘Ik had de brandweer in mijn achteruitkijkspiegel’
Terwijl alle journalisten nog op een oor lagen te snurken, stond cameraman George ‘Bombelman’ Cheng jr. al om stipt vijf uur paraat in de Prinsenstraat. Niet met camera, maar met zijn iPad filmde hij als eerste hoe de rook zich vliegensvlug in een vlammenzee ontwikkelde. In minder dan acht minuten legde het vuur zes panden in de as. “Ik was zo vroeg dat ik de brandweer in mijn achteruitkijkspiegel had.” De eerste vlammen waren nog maar net zichtbaar toen Cheng aan de overkant een Chinese man met vrouw, kind en twee tassen onder zijn arm uit zijn winkel zag rennen. “Terwijl ik naar hem keek, vroeg ik mij af waarom hij zo paniekerig deed. De brand was immers niet aan zijn kant van de straat, maar ertegenover. Niet veel later blijkt hij een vooruitziende blik te hebben. De vlammen hadden slechts acht minuten nodig om zich uit te breiden en over te slaan. Ik, en ik denk velen met mij, had de brand onderschat. Zelfs de brandweer schrok van de snelheid waarmee de brand zich ontwikkelde.” Toen Cheng de Prinsenstraat inreed, was er nog geen vlam te zien. Hij trof er alleen maar rook en een aantal politieagenten aan. “Ik houd ervan om ’s nachts te werken. Dan is het nu eenmaal rustiger en minder heet dan overdag. Vandaar dat ik al wakker was toen ik rond kwart voor vijf de melding kreeg dat er brand zou zijn bij het kruispunt Zwartenhovenbrugstraat- Prinsenstraat. Van wie en hoe ik dat bericht kreeg, hou ik liever voor mezelf.” Een camerman weet dat er bij een brand altijd gevaar schuilt. Hij moet daarom even zoeken naar de juiste werkwijze. In de eerste plaats wilde Cheng de mensen die werken niet voor de voeten lopen. “Tegelijkertijd wil je filmtechnisch mooie beelden schieten en moet je aan je eigen veiligheid denken. Ik stond in mijn shorts op mijn slippers en dat was heel heet. Uit ervaring weet ik dat je bij woningbranden vaak geluiden als ‘poef-poef-poef’ hoort. Dan weet je dat er voorwerpen als flessen aan het exploderen zijn door de hitte. Het wordt echt gevaarlijk als een gasbom ontploft en er messen bij liggen die naar buiten vliegen. Uiteindelijk weet je natuurlijk nooit wat mensen in hun huis bewaren.” “Bij deze brand stond ik geregeld achter brandweerwagen 34. Toen ik die wagen later op de dag terug zag, viel vooral op hoe de andere kant voor een groot deel gesmolten was. Op beelden van mij zie je hoe de slangen nog op de grond liggen omdat de brandweer zich even daarvoor uit veiligheid snel naar achteren heeft verplaatst. Dat de zes panden niet meer gered konden worden, ligt niet aan de brandweerlieden ter plekke. Met de middelen die ze hadden, konden ze niet meer gedaan krijgen dan wat ze deden. Dat de tankwagen er niet was doordat er niet genoeg opgeleide chauffeurs zijn, is een fout van hogerop.” “Toen ik daar alleen met mijn iPad stond te filmen, dacht ik wel even in termen van ‘jackpot’. Doordat ik er zo vroeg was, had ik exclusieve beelden. Iedereen heeft de brand vastgelegd, maar ik ben de enige die het begin heeft. Ik dacht als Anthony Nesty. Ik won dan wel geen medaille, maar ik was wel de eerste. Over hetgeen ik vastgelegd heb, heb ik een voldaan gevoel. Natuurlijk wil ik niet dat zo’n brand iemand overkomt, maar als het eenmaal gebeurt, dan wil ik het wel vastleggen.” De beelden van George Cheng jr. zijn op Apintie uitgezonden.