Certificeren loont
Duurzame ontwikkeling, het lijkt hét antwoord op mondiale problemen als armoede en global warming. Een systeem om die duurzaamheid te verzekeren, is certificering. Het mes snijdt daarbij aan twee kanten: de consument heeft de garantie op een ecologisch en sociaal verantwoord product en de ondernemer krijgt voor de investering in tijd, geld, aandacht en menskracht een eerlijke, lees hogere, prijs. Hoe pakt dat uit in de praktijk?
Neem duurzaam bosbeheer. Hout is een van de natuurschatten die de Surinaamse economie in de vaart der volkeren vooruit zou kunnen stuwen. De organisatie FSC, de Forest Stewardship Council, is de meest bekende stimulator van verantwoord bosbeheer. Het FSC-keurmerk is als enige internationaal, onafhankelijk en onomstreden en kan de goedkeuring wegdragen van zowel bedrijven als milieu- en ontwikkelingsorganisaties. Certificering wordt gezien als het middel bij uitstek in de strijd tegen illegale houtkap. Bovendien wordt in FSC-bossen het hout gekapt met respect voor de natuur en de mensen die in het bos wonen en werken.
Houtverwerkingsbedrijven Ansoe en Suma Lumber zijn beide enkele jaren geleden het pad naar certificering opgegaan. Hun paden gingen daarna echter steeds minder parallel lopen. Want waar de een op dit moment het traject weliswaar niet geheel heeft verlaten, is hij wel een illusie armer, terwijl de ander na het behalen van het certificaat voor bosbeheer een nieuw traject wil ingaan voor de zagerij en schaverij.
“Met het certificeringstraject is een investering gemoeid van ruim 900.000 euro”, vertelt directeur Radjen Baldew van Ansoe. “Voor een Surinaams bedrijf een enorm bedrag en bij de bank of overheid hoef je niet voor ondersteuning aan te kloppen. Bij de opstart van het traject werden we wel geholpen door WWF Guianas en het CDE (Centre for Development of Entreprise), ook in financieel opzicht. In Europa en de Verenigde Staten heeft men een sterke voorkeur voor gecertificeerd hout, dus wil je die markten behouden, dan heb je het certificaat nodig. Wat tegenvalt, is dat van de investering slechts dertig procent naar de bosbouw gaat in bijvoorbeeld de vorm van modernisering van apparatuur en machines, verreweg het meeste wordt opgeslokt door het papieren beheersplan en managementkosten. Toen we het traject ingingen, is dat nooit duidelijk toegelicht.”
Ook wat betreft de prijs kan het volgens hem een stuk ‘eerlijker’. Terwijl de importeur het hout bij Ansoe afneemt voor 500 euro per m3, verkoopt hij diezelfde partij op de Nederlandse bodem voor zo’n 1200-1300 euro. “Onderhandelen om de prijs naar 750 euro te krijgen, levert niets op: met een gladgestreken gezicht melden ze dat er voor jou tien anderen zijn. In die handelsketen word je dus kapot gemaakt. Met andere woorden: wij investeren, maar de opbrengst is voor hen. Het riekt naar een vorm van neokolonialisme.”
Inmiddels heeft Baldew besloten niet met zijn hele bedrijf op de certificering in te zetten. “We hebben met een Nederlandse partner een afzonderlijke tak opgericht, ETS, die zich met dit proces bezighoudt. Maar ik ben gaan beseffen dat wij van onszelf moeten weten dat we verantwoord bezig zijn. We zijn ons ervan bewust dat we zuinig met het bos moeten omgaan, willen we er in de toekomst ook nog ons brood mee kunnen verdienen. Daar hebben we het papiertje niet voor nodig. Ons hout kunnen we elders, bijvoorbeeld in India, China en het Caribisch gebied, duurder verkopen en dat doen we dus ook. De schoorsteen moet toch blijven draaien.”
Belangen
Volgens Lou Keune, docent aan de Universiteit van Tilburg in Nederland, kan het geen kwaad de goede bedoelingen van het westen met een gezonde dosis argwaan te bekijken. “In het internationale beleid heeft de neoliberale handel, mede dankzij de World Trade Organization WTO het ‘glansrijk’ gewonnen van de ontwikkeling die bijvoorbeeld de UNCTAD voorstaat. En daar komt bij dat in de mondiale verhoudingen de belangen van het noorden nog steeds de boventoon voeren. Dat wordt ook geïllustreerd door de wijze waarop met het begrip duurzaamheid wordt omgesprongen.
Duurzaamheid is vooral vanuit een westerse visie ontwikkeld en ingevuld. De sociale component, die ook aan duurzaamheid verbonden zou moeten zijn, wordt verwaarloosd. En dat terwijl allerlei sociale problematieken verergeren: er is nog steeds massale armoede in de wereld, en de mondiale inkomensongelijkheid neemt toe. Terwijl duurzaamheid wel degelijk een opdracht is voor iedereen op deze wereld, allerlei ontwikkelingen maken het zeer urgent om daar snel aan te werken.”
Dat moet volgens hem niet op de huidige basis, die hij De Grote Leugen van Ontwikkelingssamenwerking noemt. Zoals de Surinaamse banaan ‘uit eigen doos’ waar de hulp van de bananenindustrie terugvloeit door de prijzige licenties om in Europa te kunnen verkopen. Keune: “Heel vaak zijn de goede gevers, in feite nemers. Die leugen vormt een belemmering voor het zicht op wat er werkelijk aan de hand is, en wat onze medeverantwoordelijkheid is. Het is tijd te stoppen met al die liefdadigheid en voorrang te geven aan de aanpak van de structurele oorzaken van al die armoede, ongelijkheid en ecocide.” En certificeren? “Met dit alles wil ik niet zeggen dat certificering niet nagestreefd moet worden. Integendeel, ik ben overtuigd van het belang daarvan, ook al is dat belang betrekkelijk. Maar het allerbelangrijkste vind ik dat wij, Noorderlingen, eerst maar eens naar onszelf moeten kijken.”
Drijfveer
WWF Guianas werkt op het vlak van duurzaam bosbeheer samen met bedrijven, investeerders, regeringen en de hele vraagketen in de houtindustrie – van lokale eigenaren tot ceo’s van grote internationale ondernemingen in houtproducten. Forest conservation manager Haidy Malone is overtuigd van de toegevoegde waarde van certificering, maar bevestigt dat er voor de producent wat inkomsten betreft niet veel zal veranderen bij het behalen van het FSC-label. De meerwaarde is dat door een betere planning, efficiënte machines en getraind personeel de bedrijfsvoering een hoger niveau bereikt, waar de natuur baat bij heeft, en op de lange termijn ook de concessionaris, aldus Malone.
“De drijfveer moet liggen in het duurzaam exploiteren van de bossen. Je moet heel sterk in je schoenen staan en de overtuiging hebben dat je de exploitatie verantwoord wilt gaan doen.” Ze onderschrijft dat het certificeringstraject veel van het management vergt. “Je staat er als bedrijf vrijwel alleen voor. Er is qua dienstverlening weinig ondersteuning voor de bossector in Suriname. En wat je aan professionals kunt inhuren, moet je flink betalen.” De verificatie-evaluatie voor certificering kost tussen de 17.000 en 28.000 US$ voor een concessie van ongeveer 50.000 hectare, zegt ze. “Afhankelijk van het niveau van het bedrijf op het startpunt van het traject zul je veel moeten investeren: in planning, inventarisatie, trainingen, veiligheid, sociale voorzieningen voor personeel, machines, administratie.”
Ze ziet certificering dan ook meer als een marketingtool, de beloning voor het toepassen van duurzaam bosbeheer, die de toegang verschaft tot de markt van gecertificeerd hout. “Er zijn enkele opkopers die bereid zijn een hogere prijs voor het gecertificeerde hout te betalen.” David van Roij, forest-manager bij Suma Lumber is het met Baldew eens dat de investeringen om te komen tot certificering zwaar zijn. “Pas het laatste jaar, met de steun van onze Nederlandse partner, hebben we grote stappen kunnen maken. Dat was de extra stimulans, zowel financieel als logistiek, die we nodig hadden.” Na het toesturen van het laatste evidence verwacht Van Roij het label als eerste Surinaams houtverwerkingsbedrijf op zeer korte termijn in bezit te hebben.
Over de toegevoegde waarde van certificering verschilt Van Roij duidelijk wél van mening met Baldew. “Ik vind dat je pas kunt genieten van de voordelen als je het certificaat hebt behaald. Met het FSC-label krijgen wij tot dertig procent meer voor ons hout, dat weegt voor ons voldoende op tegen de gedane investering.”
Auteur: Sandra Wijhenke