Crimefighter met lef
Bij een regering die uitblinkt in lamlendigheid, vriendjespolitieken het veiligstellen van de eigen materiële belangen, is er één minister diemet kop en schouders uitsteekt boven het gekrakeel: Chandrikapersad Santokhi,minister van Justitie en Politie. Onkreukbaar en niet te stuiten. Een echtecrimefighter zegt de één bewonderend, geen politiek- maar een politiebeest zegtde ander instemmend. En allemaal fluisteren ze hoopvol: als díé nou eens onzepresident zou kunnen worden.
Bij de aanvraag voor het interview diende ik een lijstje met vragen voorte leggen. Maar omdat voorgekookte vragen me niet liggen en de ministerbovendien wat betreft zijn beleid al dagelijks in het nieuws tekst en uitleggeeft, vroeg ik hem schriftelijk hoe zijn moeder hem, met die onuitspreekbarevoornaam in ’s hemelsnaam vroeger voor het eten riep: ‘Chandrikapersad, aantáááfel!’
Dus daar beginnen we ons gesprek mee. Hij moet er om lachen:“Wíj hebben geen rare namen, júllie hebben rare namen! En altijd dezelfde: Jan,Piet of Klaas. Onze naamkeuze heeft natuurlijk een Aziatische oorsprong, maarde achtergrond is vaak heel poëtisch. Naar ik heb begrepen heeft mijn voornaamte maken met de verering van de maan. En mijn achternaam schijnt ‘geduld’ te betekenen.Nou, een mooier contrast kan ik niet verzinnen, want geduld heb ik maar heelweinig! Maar inderdaad, niemand van mijn familie of vrienden spreekt de naamvolledig uit; men noemt mij altijd Chan.”
De bedoeling is duidelijk: we willen met dit interviewgewoon weten wie Santokhi nou is. Het woord crimefighter bevalt hem wel. Maarnee, je wordt niet zo geboren. “Het is een levensopvatting die je gaandeweggaat ontwikkelen. Ik ben iemand die erg veel moeite heeft met onrecht. Enmisschien zit dát me wel in het bloed, maar de studie draagt bij tot die rol,die leert je om misdaadbestrijding als een uitdaging te zien.”
Hij komt uit een arbeidersmilieu; zijn vader werkte alsarbeider op de haven en zijn moeder verdiende bij als winkelbediende. Een gezinmet negen kinderen. “We woonden op het platteland, in het district Suriname.Lelydorp, ik ben er in 1959 geboren, ik ben er getogen en ik woon er nog steedsmet mijn gezin. Al mijn oudere broers en zusters, ik ben de jongste van hetstel, zijn naar een internaat in de stad gestuurd omdat er op Lelydorp nog geenlagere school was. Maar ik had dus het geluk dat toen ik leerplichtig werd, ernét een lagere school stond. En het geluk bleef me achtervolgen, want een jaarvoor ik zou slagen werd de eerste Mulo-school geopend.
“Ik heb nog een oude foto waar ik als klein jochie naastminister Nannan Panday sta bij de opening. Wat ik daar deed, ik zou het nietmeer weten, maar ik sta op die foto! Mijn ouders waren er overigens niet zohappy mee, zij vonden de Hendrikschool voor jongens en de Louiseschool voormeisjes in de stad beter. Maar toen ik eens ging vergelijken, bleek dat we opLelydorp dezelfde boeken gebruikten en hetzelfde vakkenpakket hadden.Natuurlijk, in die beginfase kampte de school nog met problemen, zo hadden webijvoorbeeld soms geen docenten, maar dat werd al snel beter. Na de Mulo moestik écht naar de stad om door te leren. Een VWO-school heeft Lelydorp pas zo’nvier of vijf jaren. Mijn dochter zit er nu op en het is één van de bestescholen van het land.”
Econometrie
“Ik ging naar het AMS in Paramaribo. Dat waren lange dagenhoor. Om vijf uur op en dan twee kilometer naar voren om de bus te pakken. Metdat reizen verloor ik erg veel tijd, doorgaans was ik pas om half drie weerthuis. Nee, de andere kinderen van ons gezin gingen naar de kweekschool of naareen andere vervolgopleiding. Ik was de enige van ons die naar het AMS ging.
“En dan komt de tijd dat je keuzes moet maken. Ik had zelfop dat moment het gevoel dat ik in het buitenland moest gaan studeren. Zelf zouik graag kiezen voor econometrie omdat ik nogal goed was in wiskunde eneconomie, maar dat werd afgewezen. Ik kreeg er geen beurs voor, men meendenamelijk dat Suriname geen behoefte had aan econometristen. Achterafonvoorstelbaar. Maar goed, ik sprak met een jongeman die naar depolitieselectie was gegaan, hij had allemaal spannende verhalen over hoe hardhet was en hoe moeilijk en die verhalen vond ik wel vrij interessant.
“Dus ben ik naar het Korps Politie aan de Waterkant gegaan,dat bureau dat tijdens de coup is afgeschoten. Op de eerste dag van deaanmelding waren er 24 gegadigden. Een paar trokken zich al snel terug envervolgens vielen er bij elke ronde constant weer een paar af. Al die testen,psychologisch, medisch, algemene ontwikkeling… Uiteindelijk bleven er maar vierover. Waarna de stilte viel. Niets hoorde ik. Ik had al een brief naar de Politieacademiein Apeldoorn geschreven, dus ik wist dat de opleiding op 21 augustus zoustarten. De ónmacht die ik toen voelde, je hebt niemand aan wie je het kanvragen, je moet maar afwachten.
“Een politieman uit Lelydorp heeft voor me gebeld, ze waren nogbezig met de selectie, er waren er toen nog maar twee over… In mijn wanhoop benik naar de minister gegaan. Die heeft voor me gebeld met het hoofd van deopleiding. Kreeg ik er nog flink van langs dat ik hulp van de regering had gezocht. Ze waren mijn stukkenkwijt geloof ik, en de korpschef was niet op de hoogte, een nachtmerrie.
“Eindelijk, eindelijk kon ik op zondag vertrekken, diemaandagmorgen zat ik in de klas in Apeldoorn. Dat was moeilijk hoor, vanuit jeveilige gezin pats boem in dat vreemde Nederlandse internaat. DePolitieacademie heeft me gehard, ik kan wel zeggen dat ik er door ben gevormd.Het belangrijkste is dat je verantwoordelijkheid leert dragen. De school wasintern maar om half negen vertrok de leiding. Dan mocht je vervolgens allesafbreken en de beest uithangen op voorwaarde dat alles weer schoon en heel iswanneer ’s ochtends de leiding terugkeert. En als er schade was moest iedereenmeebetalen, ongeacht of je schuldig was en had meegedaan. Eén groepje studentenhad bijvoorbeeld een auto naar binnen en midden op de gang gezet. Dat ding gingsmeerolie lekken op het tapijt dus dat moest vernieuwd worden. En daar heb ikaan mee moeten betalen.
Kattekwaad
“Of ik zelf ooit kattekwaad uithaalde? Nou, ik heb aan veelniet meegedaan. En ik was voorzichtig. Een voorbeeld: de meeste studentengingen in het weekeinde naar huis, wij bleven met een man of vijf achter. Nouhadden we op het terrein een trimbaan waar elke week een andere eenheid kwamtrainen. Zo’n peleton kent altijd achterblijvers die het tempo niet bij kunnenhouden. Wij hadden het plan om de laatste man te grijpen en af te voeren. Toenbleek echter dat de afstand tussen de groep en de laatste renner erg klein was.Ik zag dat het riskant zou worden en trok me terug. Maar zij hebben die mangegrepen. De volgende dag zaten ze dan ook ónder de bulten en de blauweplekken.
“Die eerste twee weken heb je de ontgroeningstijd. Dat zijnecht heel harde weken. Je wordt vernederd tot op het bot; voor de groep dommeliedjes zingen, in je eentje een bakfiets trappen met vijf man in de bak, datging maar zo door. Eerst werd je gedwongen heel veel bier te drinken envervolgens werd je om één uur ’s nachts vijftien kilometer verderop gedropt meteen kaart en een flashlight. Zijn we nog behoorlijk verdwaald, we kenden deomgeving nog niet, hè. Toch werd in die periode al de basis gelegd voor deteamgeest. Misschien wel het belangrijkste kenmerk van die opleiding, destijds.Natuurlijk telden je studieresultaten, maar op die teamgeest werd veel harder gehamerd.Wie wel door de selectie is gekomen maar nog niet gemotiveerd is en denkt dateen politieofficier de rest van zijn leven in een luie stoel met z’n voeten ophet bureau kan zitten, valt in zo’n periode af, die houdt het voor gezien.
“Ja, de eerste weken had ik heimwee. Je routine was weg,alles wat vertrouwd was. Ik had ook onvoldoende tijd gehad om afscheid tenemen. Maar die Nederlandse studenten waren ontzettend aardig. Iedereen noemdeme er Channy en regelmatig werd ik mee gevraagd in de weekends. Amsterdam,Maastricht, Utrecht. Er waren studentenbegeleiders die scholieren hielpen alsze op kamp waren. Dan ging ik mee. Gingen we bijvoorbeeld zeilen, alleen skiënheb ik nooit geleerd. Schaatsen ook niet.”
Support
“Aan het eind van mijn opleiding, dus na vier jaar, ben ikeisen gaan stellen: ik wilde mijn stage in Suriname lopen. Je was verplicht diestage in Nederland te volgen, bovendien was die coup geweest en heerste er in1982 een militair regime. De meeste Apeldoorners zaten hier
opgesloten, een paar waren de dienst uitgeschopt, ehh, uitgezét, sorry. Diepolitiecultuur en dat jargon, dat raak je nooit meer kwijt. Laatst in eenbelprogramma had ik het woord nonsens gebruikt, zegt zo’n beller: ‘Dat moet uniet zeggen, dat woord is niet des ministers’.
“Maar goed, de politieke situatie was zeer onstabiel, vooralvoor Apeldoorners. Toch heb ik doorgezet. Omdat ik me persé wilde oriënteren opde situatie. En dat beviel zó goed dat ik in 1982 definitief terugkeerde.Gelukkig had ik gemerkt dat ik voldoende support van mijn familie kreeg. WantHindoestanen zien niet graag dat hun kind bij het leger of de politie gaat. Dusmijn ouders waren verre van blij toen ik voor de opleiding koos. Maar toen ikuit Nederland terugkeerde als officier met twee sterren, was het groot feest!Na mijn afstuderen is mijn vader naar Nederland gekomen en zijn we er samen opvakantie gegaan. Daarna zijn we samen teruggekomen.
“Ik werd ingedeeld bij recherche Geyersvlijt en vanaf diedag had ik een helder beeld wie pro of contra politie was. Het leger had zijneigen militaire politie, daar moest ik erg aan wennen. Wat ook eigen is aanApeldoorners, we houden niet van rangen; ik zag hoe groot de kloof was tussenofficieren en agenten, maar zelf heb ik me altijd onder de politie begeven,nooit achter het bureau. Altijd op straat waar de actionwas; samen deden we huiszoekingen, aanhoudingen, verhoren, invallen. Dat isweer die teambuilding, hè. En verder moet je zorgen dat je bij blijft. Ik benaltijd sterk in studeren geweest, zorgde dat ik materiaal uit Nederland kreegom goed op de hoogte te blijven.
“Het was een hele moeilijke periode met enorm veelspanningen. Ten eerste omdat je dus die burger- én die militaire politie had.Maar daarnaast was in het leger, maar ook bij delen van de bevolking, desympathie voor de politie weg. Vooral omdat de politie tijdens de coup hadingegrepen en arrestaties had verricht. Maar goed, ik heb daarin een weg kunnenvinden en uiteindelijk is de situatie zo verbeterd dat we echt een goede samenwerkinghadden. Vanaf 1985 was ik hoofd recherche op Geyersvlijt en een jaar later werdik benoemd tot hoofd recherche en direct Gewestelijk Politiecommandant van hetgrootste district in Suriname, dus mét Wanica, Latour, Uitvlugt, Meerzorg, diehele brede rand rond Paramaribo. Heel veel mensen begrijpen niet dat een jongeApeldoorner op die leeftijd al zo’n bliksemcarrière heeft kunnen doorlopen. Zeschrijven het toe aan mijn harde optreden. Zou kunnen, die hardheid is heelvroeg begonnen op het einde van mijn tienerjaren. Maar ik heb altijd heel goedsamen kunnen werken met oudere collega’s. Alleen, ik neem mijn werk serieus.Volgens sommigen té serieus.
“In 1989 werd ik hoofd van de landelijke recherche en begonik met het opzetten van de justitiële dienst, een bundeling vangespecialiseerde krachten om samen de georganiseerde misdaad aan te pakken. Debasis is toen gelegd voor internationale samenwerking met buitenlandse korpsenom ook de grens-overschrijdende criminaliteit tegen te gaan. Door die contactenkonden we onlangs die internationale drugsconferentie organiseren. Die functieheb ik tot 1 augustus 2005 bekleed, want toen ben ik benoemd tot minister.”
Neutraal
“Nee, ik ben nooit politiek betrokken geweest. Om hetheldere principe dat je als politieman neutraal moet zijn, als je lid wordt vaneen partij gaan mensen je direct in hokjes plaatsen. Maar als jij je niet metde politiek bemoeit, gaat de politiek zich wel met jou bemoeien. In 1988 ben ikvoor de eerste keer voor deze post benaderd. Maar ik was er, zo kort na deburgeroorlog, niet klaar voor. Bij bestudering van de nieuwe grondwet stuitteik op een bepaling dat bewindvoerders 30 of ouder moesten zijn. En ik was toenpas 28. Dus ik zei tegen Lachmon, sorry, mag niet, ik ben pas 28. Dat die bepalingalleen voor de president gold hadden ze gelukkig niet door.
“In ’91 werd ik wéér gevraagd. Toen had ik een belangrijkargument: ‘Ik ben
bezig met het opzetten van een nieuwe organisatie. Als jullie me nu weghalenzijn veel zaken moeilijk te realiseren’. En dan verwacht je het een derde keer,de geruchten doen de ronde en niemand belt je. Dat is ook een raregewaarwording! Pas eind juli kwam het eerste tele-foontje of ik eventueelbeschikbaar was.”
Waar hij ook terecht komt, hij laat geen steen op de andere.Ook binnen het ministerie is hij danig en voortvarend aan het reorganiseren. Opzijn departement zit geen enkele ambtenaar meer thuis, geen ‘zeven even’werknemers. Hij heeft zijn eigen kabinet gekozen en benoemd waarin, ja hoor,vier Apeldoorners, juristen, wetenschappers, diplomaten, mensen vanmultinationals en deskundigen van andere disciplines parttime zitting hebben.“Dat zijn beleidsdomeinenhouders met wie ik eens in de week vergader en diezelf hun eigen domein beheren. Maar ze maken geen deel uit van de
lijnenstructuur, dus ze communiceren niet namens mij met de korpschef, dat zoute veel onzekerheid en spanningen opleveren. “Daarnaast ga ik eenprogrammatische organisatie opzetten. Daarin haal ik vanuit het hele ministeriede deskundigheid en die wordt gebundeld. Want die deskundigheid is er wel, maarhij wordt nu niet optimaal gebruikt. Voor de 72 projecten die we de komendetijd willen uitvoeren kun je wel een dure consultant inhuren, maar ik heb mijnmensen getraind om die eerste 22 projectdossiers zelf, samen met de NGO’s teschrijven. Die zijn inmiddels ingeleverd. Voor al die projecten die zijnvoortgekomen uit het Sectorplan Rechtsbescherming en Veiligheid hebben weveertig miljoen euro nodig. Daarvan komt vijftien miljoen uit verdragsmiddelen,zestien uit de staatskas en de rest moet van andere donormiddelen komen. Deeerste anderhalf miljoen uit de verdragsmiddelen zijn inmiddels binnen. Dus,nee, je kunt niet zeggen dat we deze anderhalf jaar hebben stilgezeten.”