Curtis Hofwijks (29) nog lang niet moe “Ik ben radicaler dan de anderen”- Parbode Sneak Peek
Toen hij anderhalf jaar geleden in zijn eentje postvatte op de stoep van De Nationale Assemblée om daar het vertrek van president Desi Bouterse te eisen, vroeg iedereen zich af wie hij was. Intussen is Curtis Hofwijks van de burgerbeweging ‘We zijn moe’ een van de bekendste gezichten van de protesten tegen de regering. “Meer en meer mensen zeggen me dat ik zelf de politiek moet ingaan.”
‘Weg met Bouta.’ Meer dan drie woorden had Curtis Hofwijks niet nodig om in november 2015 zijn punt te maken. De jonge scheikundige, op dat moment nog in dienst van het Canadese goudbedrijf Iamgold, liep toen al maandenlang ontevreden rond. Het parlement worstelde tot vlak voor de parlementsverkiezingen van mei 2015 met een quorumprobleem, en had daardoor weken na elkaar niet vergaderd. Na de verkiezingswinst van president Desi Bouterse combineerde Gillmore Hoefdraad bovendien een tijdlang twee banen: hij was zowel minister van Financiën en governor van de Centrale Bank. Het was voor de twintiger de druppel die de emmer deed overlopen. “Ik wilde eigenlijk al lang voor november 2015 de straat opgaan. Toen het parlement begin dat jaar maandenlang niet bijeen was gekomen om te vergaderen, wilde ik voor het gebouw gaan staan met de boodschap ‘No work, no pay’. Als wij niet werken, worden we toch ook niet uitbetaald?”, legt Hofwijks uit. “Ik besloot echter het nog even af te wachten, maar toen het na de verkiezingen van kwaad naar erger ging, en de oppositie bovendien maar bleef toekijken en zich zogenaamd ‘constructief’ bleef opstellen, besloot ik dat ik niet langer kon toekijken vanaf de zijlijn.”
Hofwijks richtte met enkele vrienden de beweging ‘We zijn moe’ op, met als doel president Bouterse te dwingen af te treden en vervroegde verkiezingen uit te schrijven. Ze organiseerden niet alleen protestacties op en rond het Onafhankelijkheidsplein, maar voerden het protest tegen de regering-Bouterse ook via sociale media – hun Facebookpagina heeft intussen al bijna dertigduizend volgers. Hij mag dan wel aan de wieg staan van een van de felste actiegroepen van het land, Hofwijks praat rustig en legt zijn ideeën weldoordacht uit. “In het begin van de protestacties was ik veel ongeduldiger dan ik nu ben. Ik geef toe dat ik echt dacht dat het allemaal veel makkelijker zou gaan, bijvoorbeeld om grote groepen mensen op straat te krijgen. Er werd heel veel geklaagd op plekken als Facebook, maar dat zag ik niet terug in het kleine aantal mensen dat we in het begin van onze bijeenkomsten konden mobiliseren. Al doende leer je natuurlijk, en zo zie je dat ook het organiseren van protesten een leerproces is. De mensen kenden me nog niet, en waren sceptisch over de redenen waarom we met protesteren waren begonnen. Veel van die aanvankelijke tegenstanders hebben we nu al wel kunnen overtuigen.”
Hofwijks: “Bovendien vind ik ook niet dat je kan verwachten dat er van de ene dag op de andere een enorme groep mensen opstaat die vindt dat het anders moet in het land. De scheefgroei in Suriname is jaren blijven voortwoekeren tot ze ons gebracht heeft naar het punt waarop we nu zijn beland. Het kan dus ook jaren duren vooraleer alles is zoals het hoort te zijn. Natuurlijk proberen we er met ‘We zijn moe’ wel voor te zorgen dat die noodzakelijke veranderingen er veel sneller zullen komen.”
Kopje kleiner
Toen Hofwijks eind 2015 met zijn protestacties begon, moest de crisis eigenlijk ook nog echt losbarsten. Daar zijn we met z’n allen in 2016 getuige van geweest: de economie kromp met meer dan 10 procent, de Surinaamse dollar verloor meer dan de helft van zijn waarde, bedrijven gingen failliet en de regering moest honderden miljoenen dollars lenen om het hoofd boven water te houden.
Hofwijks: “‘We zijn moe’ begon echt zichtbaar te groeien toen de regering zijn allereerste megalening sloot, die met het Internationaal Monetair Fonds (in mei 2016, red.). Dat was echt het omslagpunt, het moment waarop de straatacties stevig begonnen te groeien. Op social media waren we toen al flink groter geworden, maar tot dan bleef het moeilijk mensen bereid te vinden daadwerkelijk de straat op te komen. De overheid is de grootste werkgever van het land, veel Surinamers blijven bang voor rancuneuze reacties. Niet ten onrechte, trouwens. We hebben bijvoorbeeld het verhaal gehoord van een ambtenaar die in Saramacca woont, en na deelname aan een protest plots werd gedetacheerd naar Commewijne, puur om hem te pesten.”
Een van de grootste straatprotesten vulde de straten van de binnenstad van Paramaribo op 6 april, toen zo’n kleine tienduizend mensen van het Kerkplein via de Centrale Markt naar het Onafhankelijkheidsplein wandelde. Dat aantal bereikte ‘We zijn moe’ echter niet in z’n eentje, vooral de vakbonden waren toen een belangrijke drijvende kracht achter dat protest. Hofwijks beklom die dag zelfs niet eens het podium. Hoe verloopt de samenwerking met de vakbonden en de politiek eigenlijk? Hofwijks: “In het begin wilden we de klus in ons eentje klaren. Sterker nog, we hebben de oppositiepartijen er aanvankelijk ook flink van langs gegeven. Maar intussen hebben we moeten inbinden. We begrijpen vandaag beter dat er ook een politiek spel is dat gespeeld wordt, en dat we de oppositie bovendien nog nodig zullen hebben om mensen op de been te brengen. ‘We zijn moe’ heeft nu eenmaal de structuren niet die politieke partijen en vakbonden wel hebben. We kunnen mensen geen rechtsbescherming bieden wanneer ze in staking gaan, terwijl de vakbeweging dat wel kan. Op dit moment zijn we dus veroordeeld om met elkaar samen te werken, tot het punt is bereikt waarop de regering-Bouterse naar huis is gestuurd. Daarna gaan we wel weer onze eigen weg.”
Toch liet de eerste protestmars van de gezamenlijke oppositiepartijen, georganiseerd op 20 mei, een kleine kater na. Hoewel er was gehoopt op twintigduizend deelnemers, daagde waarschijnlijk nog niet eens een kwart daarvan op. De demonstraties blijven dus een proces van vallen en opstaan. Hofwijks relativeert. “De regering heeft ook hemel en aarde bewogen om die protestmars te saboteren”, analyseert hij. “Vlak ervoor hadden ambtenaren plots een loonsverhoging van 500 Surinaamse dollar ontvangen. Op basis van een koloniale wet is de oppositie een vergunning om een protestmars te houden op het Onafhankelijkheidsplein geweigerd. Op die manier heeft de regering het protest een kopje kleiner gemaakt.”
Het hele artikel is te lezen in het julinummer van Parbode.