Cynthia McLeod
Ze heeft Suriname haar geschiedenis teruggegeven, in haar boeken, in haar lezingen, in de stadswandelingen en de plantageboottochten: wie was toch ook weer die rijke negerin Elizabeth, hoe was nou het dagelijks leven op de plantages? Had iedereen slaven en hielden slaven óók weer slaven? Haar hele leven heeft ze historische boeken over haar vaderland als een spons in zich opgezogen en toen het moment daar was schreef ze in één pennenstreek de kaskraker ‘Hoe Duur was de Suiker’. Ondanks het overweldigende succes: zelf blijft ze, vanwege het wetenschappelijk karakter, het meest trots op ‘De Vrijgemaakte Slavin Elizabeth’. Cynthia McLeod (71), duizendpoot en vraagbaak. Maar toch vooral: schrijfster.
‘Hoe Duur was de Suiker’ kwam in ’87 uit. De Nederlandse editie pas acht jaar later, hoe kon dat eigenlijk? Cynthia: “Ik had helemaal geen intentie om het in Holland uit te geven, het was voor Surináme geschreven! Misschien had er best eerder een Nederlandse uitgave kunnen komen, maar daar heb ik totaal mijn best niet voor gedaan. En de verhoudingen tussen Nederland en Suriname lagen in die tijd natuurlijk ook op zijn zachtst gezegd kwetsbaar. Het was trouwens niet mijn eerste boek: ‘Vaarwel Merodia’ had ik al eerder in Brussel geschreven. Maar de geboorte van dat tweede, dat als eerste uitkwam, is wél een verhaal.
“Mijn man was op dat moment ambassadeur in Brussel, maar omdat hij evident geen Revo-aanhanger was, dus geen fan van Bouterse, werden we teruggeroepen. Ik kwam hier aan met die twee scripts en wilde het dolgraag uitgeven. Maar de mensen zeiden: uitgeven?! Een manuscript van 250 pagina’s?! Dat is nog nóóit in Suriname gedrukt! Iedereen dacht dat het onmogelijk was. Of verschrikkelijk duur. Maar toen ik bij Vaco aanklopte, mocht ik tot mijn verrassing zelf kiezen welk boek het eerste aan de beurt zou zijn. Nou waren het barre tijden: geen licht, niets, níéts was er. En al helemaal geen boeken; al jaren was er geen boek meer geïmporteerd, de winkels waren leeg, dus er was zó’n honger naar lettertjes! Maar ja: dán weer geen papier, dán weer geen inkt; het heeft een vol jaar geduurd vóórdat het gedrukt was.
“Toch wist heel Suriname al maanden van tevoren dat er een nieuw boek aan zat te komen, en over ons eigen land dan nog wel! Kun je je voorstellen wat een háppening de presentatie in Krasnapolsky was?! Feest, toespraken; ik kon mezelf de hele dag op álle radiostations horen! Op slag was ik een hele beroemdheid!”
Signeren
“Dat was op donderdag, zaterdag begon de verkoop en ik zou er wat exemplaren signeren. Die ochtend gaf ik eerst les op VWO 6. Mijn studenten hadden net proefopstellen ingeleverd en die sjouwde ik in een tas mee. Misschien zou ik tussen de bedrijven door gewoon kunnen corrigeren, ja toch? Maar toen ik de Domineestraat in reed, Mi Gado, ik zag in de verte een heel oploopje, massa’s mensen, ik kon er mijn auto met geen mogelijkheid kwijt! Na een heel stuk lopen, drong ik me door die menigte de winkel binnen en vroeg met een handgebaar: ‘Wat is er aan de hand?’ ‘Ze komen voor u, mevrouw!’
“Een collega had me verteld dat vijfhonderd exemplaren hier een serieuze bestseller betekende. ‘In welk tijdsbestek?’, vroeg ik. ‘Überhaupt! Dan heb je het gehad!’ Dus ik had nog medelijden met die arme uitgever… Ik heb er die dag 675 gesigneerd; mijn handtekening begon ik gaandeweg steeds meer te versimpelen, er gingen mensen met twintig tegelijk de deur uit. Was misschien de hamsterwoede die destijds iedereen in zijn greep had, maar een vrouw vertelde ook: ‘Heb ik eindelijk eens iets wat ik naar Holland terug kan sturen!’ In zes weken tijd was de hele eerste druk uitverkocht.
“Net zo leuk waren daarna de telefoontjes. Een dame van het ministerie van Binnenlandse Zaken. ‘Mevrouw, we kennen elkaar niet, maar ik wil u toch zeggen, iedereen hier heeft uw boek gelezen, van de minister en de directeur, tot de bode, de schoonmaakster en de chauffeur. En iedereen spreekt er met elkaar over alsof ze uw romanpersonages persoonlijk kennen. U hebt ons een groot cadeau gegeven.’ Je moet bedenken, daar zaten mensen bij die nauwelijks konden lezen of schrijven, met moeite drie klassen van de lagere school hadden doorlopen. Maar echt, iedereen had het gespéld. En bij de twintigste jaardag van het boek zei professor Van Eersel: ‘Cynthia heeft met dit boek het volk leren lezen.’ Dat heeft me diep geraakt.”
Blijdschap
“Iedereen vroeg me of ik het succes kon verklaren. Volgens mij was het niets anders dan de blijdschap: hé, eindelijk, eindelijk weer een boek. Er wás niet eens een klontje suiker in Paramaribo te vinden, zó duur was de suiker! Die Nederlandse uitgever, Conserve, was in die tijd nog op Nederland gericht en is toen via via op mijn boek gestuit. Hij wilde het direct in licentie uitgeven, de rechten liggen natuurlijk bij Vaco, maar hij is vervolgens nog lang bezig geweest om me te vinden. Want hij zocht me natuurlijk in Suriname, maar ik zat in België! Hij had alleen als voorwaarde dat ik het Sranan zou vertalen. Daar was ik fel op tegen; slaven móchten toen helemaal geen Nederlands spreken! Als tussenoplossing kwam de vertaling toen onder aan de pagina’s.
“Ja, in Nederland is het boek ook als een bom ingeslagen. Terwijl daar toch echt geen schaarste heerste. Maar het betreft natuurlijk net zo goed Nederlandse geschiedenis. En Surinamers daar wilden hun verleden nu ook wel eens leren kennen. Het werd heel bescheiden gepresenteerd in een boekhandel in de Bijlmermeer, met wat hapjes, Surinaamse muziek. Maar kort daarna wilden maar liefst twéé grote Surinaamse verenigingen het óók officieel presenteren! Die ene was op een 2 juli, het was een zondag, prachtig weer, ik dacht: er komt geen kip, iedereen is naar het strand. Maar de zaal was afgeladen: driehonderd mensen! Vlak voorin zat een Nederlands echtpaar dat al heel vroeg was gekomen. We maakten een praatje. Wat bleek: ze waren gisteren naar hun vakantieadres in Zwitserland afgereisd, maar hadden bij de grens een Telegraaf gekocht met een groot verhaal over m’n boek. Zijn ze rechtsomkeer gegaan, alleen om erbij te kunnen zijn! De kop van dat artikel: ‘Een verhaal van onschatbare waarde’!
“Toen de boekenweek er aan kwam, ben ik lid geworden van de stichting Schrijver, School en Media. En ik was dat jaar de meest gevraagde auteur, ik reisde van hot naar tot, er is geen gehucht waar ik níét in de bibliotheek heb gestaan! Voor het gemak logeerde ik bij een vriendin in Hoofddorp. Nee, Brussel was toen al voorbij. Zelf woonde ik na het overlijden van mijn man in ’91 in Antwerpen.
“Mijn man… Donald… echt ’n typische Schotse naam… Donald McLeod. Nooit van z’n leven ziek geweest. En plotseling kreeg hij kanker. Binnen een jaar was hij weg. Vijfenvijftig jaar was hij. Zo’n leuke, erudiete man… Ik ontmoette hem op zo’n typisch Leids feestje van Surinamers in den vreemde. We studeerden alle twee in Nederland, dat deed iederéén in die tijd; als je niet verder kon leren in Suriname, ging je naar Nederland. Zo vanzelfsprekend…”
Nu we eenmaal in haar persoonlijke verleden duiken, kunnen we maar het beste bij het begin beginnen.
Vader
“Ja, ik ben een Ferrier, mijn vader was, vanaf de onafhankelijkheid tot de coup van Bouterse, president van ons land. En daarvóór, vanaf ’68, gouverneur. Maar in mijn jeugd waren mijn ouders beiden leraar, mijn vader toen nog aan een MULO school, maar wél direct na de oorlog gepromoveerd, dus ik kom natuurlijk uit een heel intellectueel milieu. Ik ben ook van de eerste generatie mensen die hier MO Nederlands heeft kunnen studeren, na m’n akte Middelbaar Kinderverzorging. Mijn vader is afgezet door Bouterse. Hij heeft het land toen direct definitief verlaten. Achtennegentig is hij nu. En, nee, bokken doet hij niet meer, die kwaadheid heeft hij van zich afgezet. Maar hij heeft de rest van zijn leven wel in ballingschap geleefd. Dat hebben we allemaal zo ervaren.
“Toen we in Nederland afgestudeerd waren, kwamen Donald en ik met de boot terug. Hij had vanuit Nederland al gesolliciteerd en kon direct aan de slag als onderdirecteur bij Sociale Zaken en Volkshuisvesting. Al snel werd hij er directeur en dat is hij ook járen gebleven. Zelf ben ik direct les gaan geven op een kweekschool en een huishoudschool. Tot ik kinderen kreeg; met twee baby’s kon ik niet gaan werken, dus toen ben ik in ’66 dat MO1 gaan studeren. Een groep van 24, drie jaar later waren we nog maar met vijf vrouwen over. En met hen mocht ik na afloop een culturele reis door Nederland en Vlaanderen maken, Werd betaald door STINASU. Die reis was een feest!
“Ik zag een oproep om te solliciteren voor een diplomatieke functie. Mensen met een carrière en een gerichte ambitie konden zich opgeven. Ik ben degene geweest die mijn man toen heeft aangespoord; het leek me wel leuk. Hij moest een examen doen, waar hij, samen met een handjevol anderen, glansrijk voor slaagde. Daarna een cursus in Nederland van augustus tot november. Vlák voor de onafhankelijkheid was hij weer hier. Maar toen de ambtelijke posities werden uitgedeeld gingen wij naar nergens; ze hadden hem op het ministerie van Arbeidszaken nog veel te hard nodig!
“Pas in ’78 mochten we naar Venezuela, de kinderen waren toen 16, 14 en 6. Het was onze leukste positie. Alles in het Venezuela van Perez was toen fantastisch; het land beleefde een grote bloeiperiode. Met andere diplomatenvrouwen adopteerden we drie huizen van het SOS Kinderdorp, ik studeerde met academische vrouwen en het geld voor die studie werd besteed om voor honderd kinderen uit de barrio’s te zorgen: ze kregen voeding, kleding, scholen… enkelen van hen hebben het tot een universitaire studie geschopt. Echt, zo’n vreselijk leuke tijd!
“Daarna zijn we naar België gegaan, vervolgens twee jaar Washington en in ’88, toen we hier weer een democratie hadden, terug naar Brussel. Sinds de decembermoorden had Nederland met Suriname de banden verbroken, die deden niets meer voor ons. Maar België heeft nooit zijn handen van ons afgetrokken. Zo werd er in ’89 in Vlaanderen de actie Open Boek gehouden, waarbij leesboeken voor Suriname ingezameld werden. Dus ik dacht: daar moet ik bij! Als iemand iets weet over de boekensituatie in ons land dan is het deze lerares Nederlands wel! Het Belgische ministerie van Ontwikkelingssamenwerking organiseerde dat in samenwerking met een Vlaamse culturele vereniging, en elke maand was er een grote vergadering.”
Show
“De minister, Geens heette hij, was zelf dól op Suriname: ‘Ik heb dat land in mijn hart gesloten.’ Toch, die eerste vergadering voelde ik me wat ongemakkelijk: ‘Nou moeten die Vlamingen niet gaan denken dat ze Suriname dan eindelijk leren lezen laten, hè, wij hadden al veertig jaar vóór België de leerplicht. Voor de onafhankelijkheid waren wij het meest ontwikkelde land van Zuid-Amerika! Dus jullie hoeven ons niets te leren. In tegendeel: juist omdát je leest voel je het nijpende gebrek aan literatuur… Natuurlijk gaven ze me groot gelijk. En beseften ze dat er behoefte was aan voorlichting over ons land. ‘Wie moet dat dan doen?’ Drie keer raaien. Ik kwam met een voorstel: mijn voorlichting zou uit drie onderdelen bestaan. Om te beginnen zou ik een lezing geven, compleet met kaarten en lichtbeelden. Daarna: verplicht vijf uren kookles. En als het eten opgepeuzeld was, zou ik met vijftien studenten een denderende show geven. Zo is het ook gegaan, die show was fantastisch, we dansten de hele geschiedenis van Suriname voor en daarna was het feest, met Surinaamse muziek en veel dansen.
“En dat hele optreden was een doorslaand succes, iedereen wilde ons hebben, volgens het ingedeelde rooster waren we al direct voor de volgende drie jaar volgeboekt! De mensen kwamen helemaal uit Nederland om het mee te maken. Op een keer moest ik na de kookles al weg, mijn man was toen al heel erg ziek. Ik reed terug met de man die vanuit het ministerie belast was met mijn vervoer. We zaten vast in een sneeuwstorm. En ik zei: ‘Dit is waarschijnlijk ons laatste ritje geweest.’ En legde hem de situatie uit. Hij antwoordde: ‘Suriname moet trots op u zijn. U bent een geweldige ambassadeur voor uw land.’ De dokter had me gezegd dat het niet lang meer zou duren. En inderdaad, twee maanden erna is hij overleden. Er was een uitvaartdienst in Brussel, heel groots, geregeld door collega diplomaten. Daarna gingen we terug, om hem in Suriname te begraven. Twéé brieven kreeg ik mee, één van de minister en een van de Vlaamse Academie voor Culturele Belangen. Daarin werd aan de president het verzoek gedaan ‘of het mogelijk was om mevrouw McLeod in een functie te benoemen zodanig dat wat zij vrijwillig heeft opgestart, voortgang kan hebben.’ Want we hadden een programma for years to come.
“Mijn terugkeer naar België had een bijkomend voordeel. Elizabeth Samson. Zeker acht jaren lang heeft zij me het meeste in beslag genomen. Steeds weer kwam ik haar naam tegen, maar niemand kon me meer over haar vertellen. Overal probeerde ik gegevens over haar te vinden. En vanuit Antwerpen kon ik zo vaak naar het Rijksarchief als ik maar wilde, op het laatst dacht het personeel zélf dat ik daar werkte; de directrice van de studiezaal is in die periode een goede vriendin van me geworden.
“Natuurlijk heb ik over haar leven gefantaseerd. Maar eerst heb ik op een wetenschappelijke manier op een rijtje gezet wat ik gevonden had. En het hoofd van de cultureel antropologische faculteit van Utrecht was zó enthousiast over het resultaat dat hij het door zijn universiteit heeft laten uitgeven. Maar daarna ben ik nog járen doorgegaan met mijn onderzoek om de Surinaamse samenleving van haar tijd te leren kennen, zodat ik haar daar goed in zou kunnen plaatsen. Enorm veel brieven gelezen, procesverslagen, journalen van gouverneurs; ik moest ook precies weten hoe de verhoudingen lagen, inzicht krijgen in de sociale structuur. En dat levert toch iets unieks op, want wanneer heeft iemand nou zoveel tijd en zoveel geld beschikbaar om zo lang en zo intensief met een onderzoek bezig te zijn?!”
Theatraal
“Het is misschien theatraal: mijn man had niks op met Elizabeth Samson. ‘Waarom moet je nou altijd weer weg?! Je bent een ambassadeursvrouw, een ambassadeursvrouw moet op haar post blijven, niet altijd in Den Haag!’ Dan riep ik: ‘Snap dat nou! Ik moet!’ ‘Van wie moet je dan?’ En dan probeerde ik het uit te leggen: ‘Suriname is een arm land dat zich nauwelijks een diplomatieke post kan veroorloven. Laat staan een historicus die zich verdiept in onze geschiedenis. Daarom moet ik dit doen voor de Surinaamse gemeenschap.’ Ik zei toch dat het theatraal zou klinken? Maar ik ben blij dat ik het gedaan heb. ‘Hoe Duur was de Suiker’ kwam als een overrompeling, maar ‘De Vrije Slavin Elizabeth’ is een wetenschappelijke roman die zoveel mogelijk aanleunt tegen hoe het kón zijn gegaan. Want dat ze uiteindelijk uitgenodigd wordt voor het bal in het gouvernementeel paleis… gouverneur Nepveu en de blanke echtgenoot van Elizabeth waren bevriend, dat kan ik met bronnen aantonen, hij kwam er over de vloer. En hij was zo ruimdenkend, dat, ook al heb ik er geen bewijzen voor, hij een vooraanstaande zwarte vrouw had kunnen uitnodigen. En ook al zou het dan feitelijk níét zijn gebeurd, het is daardoor zo een aangrijpend slot van haar leven, dat had ik toch niet kunnen laten liggen?”
Ze heeft Suriname haar geschiedenis teruggegeven; niet alleen de verre geschiedenis van kolonialisme, slavernij en plantage economie, maar ook de jongste geschiedenis. Want in ‘De Revolutie… niet begrepen’ beschrijft ze minutieus de militaire coup en de dramatische ontwikkelingen erna. Zelf woonde ze toen in het buitenland, maar al lezend is het of je een ooggetuigenverslag krijgt. Eén dag voor de laatste verkiezingen had het uit moeten komen. Daar schijnt Bouterse zelf nog een stokje voor te hebben gestoken. Feit blijft dat het een onmisbaar – en voor de jeugd onbekend – stukje geschiedenis beschrijft van de jonge republiek Suriname. Feit blijft ook dat het moedig was om die werkelijkheid zo onverbloemd neer te schrijven.
In zekere zin is haar taak met dat laatste boek wel volbracht, hoewel ze nog speelt met plannen voor een nieuw boek. Maar dat zou geen Surinaams decor meer krijgen. En ach, ze heeft daarnaast zó veel aan haar hoofd: haar schip Sweet Merodia moet varen, zodat toeristen geld in het laatje kunnen brengen en schoolkinderen, bejaarden en invaliden gratis met een plantagetocht kennis kunnen nemen van hun verleden. Daarnaast verzorgt ze met de stichting Surflandria al weer veertien jaar warme maaltijden voor 1400 schoolkinderen – en dat drie keer per week. Bij toerbeurt verzorgt ze stadswandelingen en is ze geschiedenisgids op haar schip.
Vraagbaak
En dan was ze dus ook nog vraagbaak. Maar daar heeft ze inmiddels een punt achter gezet. “Dat is juist. En je mag het opschrijven ook! Want scholieren zijn tegenwoordig lui. Die denken dat hun inbreng bij het schrijven van een scriptie bestaat uit mij bellen of uitnodigen. Zodat ik dan hun hele verhaal voor ze kan opschrijven. Soms is het nóg erger. Dan belt een moeder mij. Vraag ik: ‘wanneer moet uw kind inleveren?’ ‘Ja, morgen al!’ ‘Wel mevrouw, dan heeft uw zoon een één.’ Natuurlijk, als een scholier al heel veel informatie verzameld heeft en ergens vast is gelopen, dan help ik hem graag op weg. Maar er is tegenwoordig zó veel hier te vinden! Een oude wet bepaalde dat officiële stukken nooit langer dan honderd jaar in Suriname mochten blijven. Dus ligt onze geschiedenis in Holland opgeslagen. Gelukkig, eigenlijk, het wordt er degelijk gearchiveerd en ons klimaat leent zich niet voor duurzaam behoud van papier. Maar inmiddels is er intensieve samenwerking met ons archief aan de Doekhieweg, en via moderne middelen zijn een heleboel archiefstukken naar Suriname terug gekomen. Was het ooit mijn geprivilegieerde voorrecht om in het Rijksarchief naar onze geschiedenis te snuffelen, nu kan elke Surinamer dat. Dus ik ga leerlingen niet meer voorzeggen wat ze moeten schrijven: laten ze hun geschiedenis zélf achterhalen!”
TEKST: Leonoor Wagenaar BEELD: Hester Jonkhout