Danser Jerrel Plet
‘Je wordt er niet rijk van, het is
de kick die het spannend maakt’
Sommigen van ons blijven in eigen land om te werken of te studeren. Anderen gaan naar het buitenland, naar het ‘Land van Oranje Boven’ bijvoorbeeld. Jerrel Plet is één van die mensen die gaat voor studie. Op 1 juli 2002 stapt hij op het vliegtuig. Bij aankomst op Schiphol is het dertien graden, zwaar bewolkt, grijs. Welkom in Holland enne…. succes!
Jerrel: “Van de temperatuur heb ik eigenlijk nooit last gehad. Vanuit Suriname had ik al de instelling van heel snel op eigen benen willen staan. Ik wilde geen tijd verliezen, goed opletten, alles in me opnemen. Ik ben ook meteen de trein ingestapt. Ik was niet verbaasd, ik dacht bij mezelf: ‘zó bijzonder is het nou ook weer niet’.” In Suriname studeert hij economie, maar zijn hart ligt bij dansen.
Hij meldt zich aan bij de Theaterschool in Amsterdam. Voor de inschrijving en de audities is hij in juli ruimschoots te laat. Hij wordt doorverwezen naar de Five ‘o clock classes, een voorziening om jongeren uit achterstandsbuurten kennis te laten maken met ‘cultuur’. Iedere dag van vijf tot half negen trainen in verschillende dansstijlen, als mogelijke brug naar de officiële opleiding.
Tijdens het gesprek met de docent van de Five ‘o clock classes geeft Jerrel aan, dat hij in Suriname al een dansopleiding heeft gevolgd. Hij wordt doorverwezen naar de docent van de jazzopleiding. Er komt een opening. Hij mag drie maanden meelopen met verschillende leerjaren.“Dan kunnen we kijken of je erbij past.”
Pirouette
En daar sta je dan, als ‘meeloper’ met je pliér, pas de chat en pirouette. “De eerste les was meteen een grote schok: hip hop. Verschrikkelijk, dat is een hele andere houding, het zijn andere bewegingen. Je bent een donkere jongen, dus die docent denkt: ‘die jongen die kan het wel’. En je kúnt het niet. Naast je staan blanke jongens en blanke meisjes en die kunnen het wél.”
Na een maand meelopen komt de verlossende mededeling: prima, je kunt blijven, instappen in het tweede leerjaar. Voor klassiek ballet is hij met zijn 27 jaar te oud. Zijn komst naar Nederland was eigenlijk veel eerder gepland, op zijn veertiende, samen met zijn moeder en zijn zusjes. Maar de reis ging niet door, zijn moeder overleed. Jerrel nam haar taak over, was vader en moeder tegelijk. Nu zorgt hij op de eerste plaats voor zichzelf.
Concurrentie
Hij kiest voor de richting ‘jazz en musical’. “Als ik eerder was gekomen, als ik jonger was geweest, dan had ik misschien iets anders gedaan. In het begin was ik terughoudend. Er is veel druk op je om te presteren, veel concurrentie. Op school was ik te rustig, ik was te veel in mijn hoofd bezig. Nadenken. Ik liet me niet gaan, was als de dood voor sommige docenten. De docenten twijfelden. Ik moest mijn grenzen opzoeken, zeiden ze. Ik was te rustig, te braaf, te dit, te dat. Het kan ook zijn, dat ze dat zeiden als een push. Wat ze niet begrepen was, dat ik druk bezig was me aan te passen: ik ben een heel erg nadenkend persoon, ik moet het snáppen. Er zijn heel veel dingen waar je mee bezig bent. Je wilt technisch heel goed worden, want je moet straks een baan kunnen vinden. Je denkt: ‘ga ik het redden in deze wereld, ik ben niet goed genoeg’. Je komt jezelf wel tien keer tegen tijdens de opleiding. Je bent een half jaar bezig en je weet, ik ga maar niet vooruit.”
“Dansers hebben hun lichaam en je moet echt alles eruit halen wat er in zit, risico nemen, je lichaam uitdagen: hoever kan ik springen, hoe lang kan ik in de lucht blijven, hoe hoog kan ik mijn been brengen? Je kunt er niet komen als je terughoudend bent. Je moet alles geven, je moet je publiek raken. Dat eerste jaar heb ik echt moeten knokken. Het heeft me een jaar gekost om mezelf te vinden. De connectie met je eigen lichaam die moet je gewoon zelf maken. Pas als dat kwartje gevallen is van ‘oké, zo werkt het’, dan pas lukt het. Als danser moet je gewoon jezelf zijn. Als je niet jezelf bent, als je niet echt bent, komt het niet over, daar ben ik van overtuigd. In het derde jaar heb ik uiteindelijk mijn plek kunnen vinden.”
Spraakles
Vanwege de school gaan alle leerlingen naar spraakles, ook Jerrel. Aan zijn accent wordt ernstig gesleuteld, want het is wel leuk als je er anders uitziet, maar niet leuk als je anders praat. Het publiek zou je wel eens kunnen nabouwen, de geijkte, altijd weer reuze leuke ‘dubbeldikke wee’ reactie. De spraaklessen hebben geholpen: tegenwoordig wordt hij uitgemaakt voor ‘Bounty’, omdat hij zo Hollands praat en inmiddels ook zo Hollands doet, lees: anders dan men van een zwarte man verwacht. “Dat had ik nooit verwacht van mezelf, dat ik zó zou veranderen.”
Aan het einde van elk studiejaar heeft de school een project ‘eigen werk’. Als je interesse hebt, mag je een choreografie indienen. De beste stukken worden uitgekozen, die komen in een voorstelling. “Ik dacht: ‘weet je wat, jullie zitten zo over me te zeuren, ik ga een solo maken’. Tegen docenten zei ik: ‘het kan zijn dat ik iets maak’. Ondertussen twijfelde ik; zal ik wel, zal ik niet.” Uiteindelijk komt hij schoorvoetend voor de dag, ‘ik heb ook wat’. Hij brengt zijn solo, wordt uitgekozen, danst, heeft uitstraling. Reactie van de docenten: ‘Oké, hij kan toch dansen’. “Dat was echt een ontwikkelingsmoment. Had ik toch iets goeds gedaan.”
Onwetendheid
Ondertussen gaat het gewone leven door. Hij wordt onaangenaam verrast door opmerkingen als ‘Goh, wat praat jij goed Nederlands zeg!’. Hij ergert zich aan de onwetendheid van mensen uit het voormalig moederland. Hij geniet ook van de mogelijkheden die Nederland biedt. Tijdens zijn stagejaar bezoekt hij voorstellingen, gaat naar workshops. “Ik zag dansers in twee sprongen de hele ruimte doorgaan en zelf kom je tot op de helft. Ik was samen met een meisje uit mijn klas. We dachten: ‘hè, maar hoe kan het dat wij dat niet kunnen? Wat doen we verkeerd, waar moeten we aan werken?’ ‘Ga af op je gevoel’, was het advies, ‘je bent niet ‘grounded’ genoeg’. Ik moest leren om me te laten gaan, te bewegen vanuit mijn centrum. Ik heb toen ook lessen genomen buiten de school. Pas als je klaar bent met je lichaam kun je er mee gaan spelen. Vervolgens begint het hele proces opnieuw, steeds op zoek naar het verleggen van je grenzen, je blijft er mee bezig.”
Inmiddels is hij afgestudeerd. Na wat omzwervingen met een cruiseschip is hij beland op een Mbo-opleiding als docent moderne dans. Hij is verbonden aan The KISSHOFF moves, tegenwoordig De kissmoves, een groep die volgens eigen zeggen een frisse wind laat waaien in de Nederlandse danscultuur met een mix van verschillende stijlen en vernieuwende bewegingen. “Nu ik zelf docent ben en choreograaf, en terugkijk, staat het klassieke ballet heel ver van me af. Het is zo onnatuurlijk. Het hóórt niet bij me, dat ben ik niet meer. In de dansen die ik nu maak zie je wel elementen van mijn klassieke opleiding, maar dan op een hele moderne manier.”
Droom
Hij praat over zijn ideeën, zijn plannen. “Ik heb heel veel te vertellen, heb veel ideeën. Ik zit laatst in de metro en het komt plotseling in me op: rood, wit, blauw, de Nederlandse vlag. Wat betekenen die kleuren? Daar ga ik dan over filosoferen, ik heb mijn ideeën op papier gezet en er is een project ontstaan om jongeren bewust te maken wat het betekent Nederlander te zijn.”
“Ik zie mensen lopen, ik hoor mensen praten en er komen ideeën in me op. Ik hoor een muziekstuk en ik denk oh, oh, oh, ik moet… Zo loop ik ook al heel lang met een droom: een eigen dansgezelschap.”
Hij praat snel, struikelt over zijn woorden, onderbreekt zijn eigen zinnen. Het lijkt wel of hij in een sula is terechtgekomen. “Ik wil zoveel dingen doen, het probleem is om die ideeën op te schrijven. Ik zie alles voor me gebeuren. Laatst werd ik wakker, toen had ik een heel plan klaar voor het openbaar vervoer in Suriname, waar het station moet komen, hoe de bussen moeten rijden.” Hij lacht verontschuldigend.
“Dit, wat ik kan met mijn lichaam, mijn talent, wil ik meegeven aan jongeren. Ik leg de lat hoog, op half Hbo-niveau. Het is Hbo-niveau, maar ze moeten zich aanpassen aan mij. Ik neem nooit gas terug, zal ze altijd uitdagen. Je ziet ze ploeteren. Aan de ene kant heb ik dan medelijden, maar ik geniet er ook van. Ik praat met ze, leer ze dingen. Bijvoorbeeld, in dansen is het belangrijk wat je doet met je lichaam, niet je privé-leven. Tijdens de les hoor je ze praten, volgens mij is hij homo. Mijn reactie: ‘Ja én? Heb jij daar wat aan? Zou je je niet beter bezighouden met je eigen techniek? Want je bakt er op dit moment niks van’. Vroeger was ik braaf, maar nu krijgen ze het wel te horen als het me niet bevalt. Ik ben vrijer nu, ga ook direct op mijn doel af.”
Opvoeding
“Toen ik vorig jaar in Suriname was heb ik daar les gegeven in de school van Jules Brewster. En dan zie je die leerlingen staan en ze kijken je aan met een gezicht van ‘wat voor gekke dingen doet deze man met ons’. En dan stel ik vragen en dan is het allemaal zo braaf van ‘ja mijnheer’. Het heeft natuurlijk met de opvoeding te maken, maar het is een beetje té braaf. Ik had zo’n gevoel van jongens kóm, zég, doé, laat je gáán. Wat ik wel geleerd heb in Nederland is je mond opentrekken. Je moet zeggen waar je voor staat, wat je vindt, niet alles maar accepteren en niet te gevoelige tenen hebben. Daar kunnen we in Suriname nog best wat van leren. We mogen best wat kritischer worden. Toen mijn vader in het ziekenhuis lag, was zijn infuus eruit gevallen. Dat was in de middag. In de avond was het er nog steeds uit. Maar ik mocht er niets van zeggen, want ‘wat gaan ze met die man doen, als wij er niet zijn’. We mogen ook wel wat kritischer worden naar onszelf. Ik hoor dat er in Suriname mensen zijn die zich ‘prima ballerina’ noemen. Laat ze daar alsjeblieft voorzichtig mee zijn. Ze maken niet alleen zichzelf belachelijk, maar de hele Surinaamse balletwereld. Ik zeg nooit: ‘ik ben een ‘danseur noble’ (equivalent van prima ballerina)’. Ik zie hier wel twintig dansers in mijn directe omgeving die beter zijn. Ze hebben meer geleerd, meer ervaring, een beter lichaam.”
Kriebelen
Hij is Suriname niet vergeten. De laatste tijd begint het te kriebelen. Er zijn plannen om een muziekblad uit te geven samen met zijn partner. Hij denkt aan een driedaags concert op Colakreek, een voorstelling van drie dansers, bijvoorbeeld Jules Brewster, Edgar Fraenk en hijzelf, rond een bepaald thema. Elke danser/choreograaf ontwerpt een stuk van twintig minuten. Hij denkt aan een theater, een danstheater waar de jeugd terecht kan, waar ze workshops aangeboden krijgen. “Zolang ik kan, wil ik dansen. Dit is wat ik kan, dat heb ik niet zomaar, het is een talent. Je wordt er niet rijk van, het is de kick die het spannend maakt. Dát is waarom ik het doe.”
Autheur: Anne Huits