De invloed van het christendom op de Hindostaanse gemeenschap – Parbode Sneak Peek
Rappa, Robby Parabirsing, leerkracht en schrijver, belichtte in een lezing gehouden eind vorig jaar tijdens de meest christelijke feestmaand, de invloed van het christendom op de Hindostaanse gemeenschap. Hij putte uit het werk van dominee Jan Schalkwijk (1923-2002), Ontwikkeling van de zending in het Zuid Caribische gebied, in het bijzonder onder de Hindoestanen 1850-1980, uitgegeven door Amrit Publishers. We spreken Rappa in zijn bibliotheek.
Is het mogelijk om zonder besef van wat er zich in onze uit ontheemding ontstane samenleving afspeelde aan een stevige samenleving te bouwen? Dit is de vraag die telkens opkomt tijdens het gesprek met Rappa. “We moeten meer lezen, onze kennis over onze geschiedenis vergroten.”
Het werk , dat als proefschrift startte en uiteindelijk na de dood van Schalkwijk afgerond is door zijn zoon Martin Schalkwijk, is ruim 700 bladzijden dik. Het beschrijft een belangrijk deel van de geschiedenis van de zending van de Evangelische Broeder Gemeente onder de Hindostaanse bevolking in Suriname en het Caribisch gebied. Onder de oppervlakte van de hokjes in onze samenleving ligt een woelige grond. Rappa: “Het is niet alleen onze samenleving die zich ontvouwt, het zijn ook de eigen familiegeschiedenissen die door dergelijk onderzoek en vastlegging helder worden. In zijn lezing raakte Rappa vanuit verschillende invalshoeken de verbondenheid aan Surinaamse grond. De zending zorgde ervoor dat Hindostanen het christendom gingen belijden, en opende zo de deur naar een betere toekomst . Een kans voor een beter leven en om opgenomen te worden in een netwerk van ambachtslieden. De bekering tot het christelijk geloof betekende voor de kinderen van de toenmalige Brits-Indische migranten dat ze onderwijs konden volgen op een christelijke school. Volgens Rappa kon een aantal migrantenkinderen op deze manier doorstromen naar functies als hoogleraar, minister, districtscommissaris, medicus of rechter.
In de beginperiode van de Brits-Indische contractmigratie kwamen er geen pandits mee, terwijl de behoefte aan geestelijke bediening onder de migranten groot was. De koloniale overheid – net als de huidige – liet dit aan de kerk over. Die was immers toegewijd om eerst tot slaaf gemaakten die onder erbarmelijke omstandigheden leefden te verlenen. Daarvoor waren de zendelingen bereid naar verre plantages te gaan, waar ze later ook de contractmigranten steun boden. Aanvankelijk waren het christelijke Hindostaanse zendelingen uit Trinidad en Guyana die langs de backtrack naar Suriname reisden. Via contacten met de EBG-zendelingen begonnen ze onder de contractmigranten het christelijk geloof te verkondigen. De meesten accepteerden dankbaar deze geestelijke ondersteuning, maar ze lieten zich niet allemaal dopen. Uiteindelijk is het percentage aan Hindostanen dat geregistreerd staat als christen gegroeid tot 8 procent.
Het hele artikel is te lezen in het aprilnummer van Parbode.