De kracht en pracht van de Marroncultuur
Overleven in verleden en heden
Een spraakmakende tentoonstelling over de Surinaamse Marroncultuur is tot 9 mei 2010 te zien in het Tropenmuseum in Amsterdam. Het is een boeiend en belangrijk overzicht. ‘Kunst van overleven’ is de titel van de expositie, en dat geeft al meteen aan om welke bedreigingen het gaat. Want dat overleven slaat in dit geval niet zozeer op de Marrons zelf, maar op hun eeuwenoude cultuur.
Zelf konden ze juist heel goed overleven, de in de zeventiende en achttiende eeuw naar de binnenlanden gevluchte slaven en hun nazaten. Zij wisten de expedities die de Nederlandse kolonisatoren de jungle in stuurden, vaak te ontwijken of zelfs te bestrijden. Met zoveel succes, dat het koloniale bewind in 1760 een vredesverdrag moest sluiten met de Marrons. Die scheldnaam droegen en dragen ze nog met ere; Marron komt van het Spaanse cimarron, weggelopen vee.
Nee, het overleven komt nu in gevaar doordat steeds meer van de naar schatting 120.000 Surinaamse Marrons niet meer in de binnenlanden wonen, maar in de hoofdstad Paramaribo, het buurland Frans-Guyana of (zo’n 20.000) in Nederland
De binnenlandse oorlog, tussen 1986 en 1992, verdreef tienduizenden Marrons uit het regenwoud. In de jaren zestig joeg de aanleg van het stuwmeer al vele duizenden uit hun dorpen. En daar kwamen nog de overstromingen van 2006 bij.
Zo’n vijftig jaar geleden kwamen Marrons hoogstens ééns in het jaar in Paramaribo, nu zijn ze met hun mobiele telefoons net zulke wereldburgers als iedereen. En vooral de jongere Marrons in Paramaribo en Nederland kennen nauwelijks nog hun traditionele cultuur. Het doorvertellen van de oude verhalen gebeurt vrijwel niet meer, de kunst van het houtsnijwerk vervliegt.
Daarom is deze tentoonstelling van groot belang. “Het gaat om de eerste vrije zwarte cultuur op het Zuid-Amerikaanse continent”, zo typeert Lejo Schenk, de directeur van het Tropenmuseum. “En dit is de eerste grote tentoonstelling die ooit is gewijd aan de schoonheid, de ontwikkeling, de kracht en de pracht van de Marroncultuur.”
Maar het museum wil meer. In het binnenland van Suriname worden twee cultuurhuizen ingericht, waar het Marronerfgoed ook wordt bewaard en getoond. Die kunnen uitgroeien tot toeristische trekpleisters.
In het Tropenmuseum zijn, gegroepeerd in zes thema's, zo'n zevenhonderd objecten tentoongesteld. Vele daarvan zijn uit de rijke verzameling van het museum zelf, maar er zijn ook vaak unieke bruiklenen te bewonderen uit andere musea en particuliere bezittingen.
Religie
Het eerste thema is religie. De nadruk ligt op het traditionele geloof, dat de Marrons hebben meegenomen van hun West-Afrikaanse oorsprong. Maar ook komt aan de orde de invloed van de Hernhutters, het Duitse christelijk-evangelische zendingsgenootschap dat vanuit Zeist sinds de tweede helft van de achttiende eeuw in het Surinaamse binnenland de Marrons probeerde te bekeren. De Hernhutters (en sinds begin twintigste eeuw de katholieke missionarissen) zorgden daar ook voor scholen en gezondheidszorg.
De verschillende leefwerelden van mannen en vrouwen komen aan de orde in het tweede thema. We zien de typisch mannelijke en vrouwelijke kledingstukken en gebruiksvoorwerpen. Hier wordt ook de bijzondere positie van de jongeren belicht, die vaak tussen traditie en de moderne tijd in zweven.
Het derde thema behandelt muziek en dans.
Er zijn traditionele muziekinstrumenten te zien, zoals de gwado, een met snaren bespannen kalebas, en de apinti-trom. Maar er is ook veel aandacht voor de grote rol van Marrons in de hedendaagse Surinaamse popmuziek. De beroemdste is King Koyeba, maar ook de in Nederland populaire zanger Damaru komt uit deze muzikale Marronscene. Dan volgt het thema huis en thuis, waar onder meer fraai bewerkte gevels zijn opgesteld van woningen die zo kenmerkend zijn voor een Marrondorp.
De verschillen tussen bijvoorbeeld de Aukanen (met gekleurde versieringen) en de Saramakanen (met houtsnijwerk) zijn goed te zien.
De rijkdom is het vijfde thema. Het binnenland is buitengewoon rijk aan grondstoffen, en juist daardoor wordt het gebied van de Marrons zo sterk bedreigd. Het Brokopondo-stuwmeer is aangelegd voor de elektriciteit die de bauxietwinning nodig heeft. De expositie toont schitterende onderwaterfoto’s van wat nog resteert van de verdronken dorpen.
Daarnaast komt de goudwinning aan de orde, die voorheen de bewoners aan inkomsten hielp, maar nu vooral in handen is van buitenstaanders, meest Brazilianen. De winning op commerciële schaal veroorzaakt bovendien grote milieuschade aan het regenwoud.
Het laatste thema is het geheugen. Hier ligt de nadruk op alles wat herinnert aan het verleden, zowel dat uit de Afrikaanse tijd als het slavernijverleden. We zien bijvoorbeeld hoe de granmans, de leiders van de Marrongroepen, aanvankelijk uniformen kregen van de koloniale overheersers: een soort militair gala met gouden epauletten en een steek. Nu dragen ze steeds vaker de gekleurde gewaden die horen bij Afrikaanse vorsten.
Films
Daarnaast is een groot aantal foto’s en films over het Marronbestaan te zien. De makers van de expositie, Alex van Stipriaan, conservator bij het Tropenmuseum, en de antropoloog Thomas Polimé, hebben bovendien een rijk geïllustreerd boek samengesteld, waarin deskundige auteurs uitvoerig de geschiedenis en allerlei aspecten van de Marroncultuur beschrijven. Het boek draagt wel dezelfde titel als de tentoonstelling, maar is veel meer dan een catalogus.
Paramaribo was voor een avond neergestreken in de foyer van het Tropenmuseum: zo warm, zo vochtig, zo vrolijk. De feestelijke opening van de Marrontentoonstelling, woensdag 4 november, was helemaal in stijl: iedereen kende iedereen in het gedrang, rumoerig, ongedwongen en met lak aan elk tijdschema.
Minister Bert Koenders van Ontwikkelingssamenwerking, een traditionele doek over de schouders, kwam daardoor wel in de knel met een volgende afspraak, maar hij bleef net zo vrolijk zitten. “Dit is de best bewaarde Afrikaanse cultuur buiten Afrika”, stelde hij vast, “en die moet behouden blijven in een wereld die snel verandert.”
Hij luisterde vervolgens naar zijn Surinaamse collega Michael Felisi van Regionale Ontwikkeling, zelf een Marron. “Wij zijn aan ons lot overgelaten, ver weg van de ontwikkeling van Suriname”, bracht hij in herinnering. “Toch zijn wij erin geslaagd overeind te blijven en vooraanstaande leden van de Surinaamse samenleving te worden, zoals de minister die voor u staat. En wij, als Marrongemeenschap, zullen blijven overleven.”
Het laatste woord was aan de eregast granman Belfon Aboikoni, hoofd van de Saramakanen. “Dit is een heel belangrijke dag voor het binnenland van Suriname”, zei hij nadat één van zijn kapiteins een lied had gezongen. “Ik hoop dat de samenwerking tussen dat binnenland en Nederland zo doorgaat, en dat de verschillende Marronstammen in Nederland ook meewerken om het binnenland van Suriname verder te ontwikkelen.”
Waarna ook de granman zelf nog een lied ten gehore bracht. Dat was het sein voor de band Yakki Famirie om lekker in te zetten, zodat de volle ruimte binnen de kortste keren veranderde in een dampend Surinaams dansfeest. Wat viel dat tegen, ‘s nachts weer buiten te komen in koud, nat Amsterdam.