De Manja
Hoewel deze rubriek misschien anders doet vermoeden, bestaat er eigenlijk relatief weinig Nederlandse literatuur waarin slavernij het thema is. Een bijzonder klein gedeelte daarvan is geschreven door auteurs die zelf in Suriname hebben geleefd en gewoond. Een voorbeeld is de roman De Manja van Cornelis van Schaick, die precies 150 geleden in 1866 verscheen. Van Schaick heeft meer dan tien jaar in Suriname geleefd, vanaf 1852. Hij werd in 1808 geboren in Amsterdam en werd in 1851 door de koning benoemd tot predikant in Suriname. Dat Van Schaick zich met overgave in het culturele leven van Paramaribo stortte, mag blijken uit het feit dat hij voorzitter van de vrijmetselaarsloge Concordia werd, alsook gedichten en proza schreef. Tevens was hij betrokken bij de oprichting van het tijdschrift West-Indië. Mede vanwege zijn grote gezin (negen kinderen) had hij het niet breed en moest hij wel wat extra geld verdienen met het schrijven van stukken. In 1864 keerde hij met zijn vrouw en acht (!) kinderen terug naar Nederland. Het verhaal De Manja draait om de geschiedenis van de familie van overste L. De slavin Rosalie speelt een belangrijke rol in deze familie. Zij geniet als slavin van Missie Mathilda een bevoorrechte positie. Zij mag in de bottelarij eten wat van de tafel van de Massera komt. Zij hoeft niet te slapen in de negerhuizen, maar slaapt op de kamer van haar pikien-missie en gaat als een halve dame gekleed.
Ook houdt Rosalie toezicht op de vrouwelijke bedienden in huis. Dit leidt natuurlijk tot afgunst en jaloezie bij andere slavinnen. De kokkin Maria bedenkt een plan om wraak te nemen op Rosalie. Zij heeft een plannetje om gif te mengen in de sokorat (skratyi, chocola) die de familie iedere zondag na de kerk drinkt. Rosalie zal dan in ongenade vallen, omdat zij als schuldige zal worden aangewezen. Maar de oude slaaf James hoort toevallig van de snode plannen van Maria als zij verklaart: ‘Kraboe-dagoe mi sa kiri joe! Joe Rosalie!’ James speelt wat hij gehoord heeft door aan zijn meester, de overste L. Hierop wordt Maria gestraft en krijgt James zijn vrijheid. Als er tijdens een feest op de plantage ergens in Commewijne geen champagne meer is, slaat de overste Rosalie in het gezicht. Ondanks het feit dat zij altijd heeft klaargestaan voor haar missie, wordt zij ook door haar gemin-acht. Uit wraak besluit ze om Missie Mathilda ziek te maken door haar besmette manja’s voor te schotelen. Rosalie had ze in doeken en verband van een leprapatiënt gewikkeld. Mathilde raakt besmet met de ergste boasie (le-pra) die er was; de zogenaamde ‘natte melaatsheid’. Zij wordt al gauw naar de leprozenopvang Batavia gebracht, waar zij snel overlijdt.
De Manja is een zeer zeldzame negentiende-eeuwse roman. Het verscheen in Arnhem bij D.A. Thieme als 64e deel van de Guldens-editie, een volksuitgave die voor 1 gulden werd verkocht. Slechts weinig exemplaren hebben de tand des tijds overleefd. In Suriname was er honderd jaar geleden zelfs in de Koloniale Bibliotheek geen exemplaar te vinden. Het boekwerk is bijzonder interessant vanwege de vele dialogen die in het Sranantongo zijn weergegeven (met een Nederlandse vertaling in de voetnoot). Van Schaick heeft zich goed verdiept in de taal en cultuur van de slavenbevolking. Hij geeft ons een kijkje in het leven op de plantage, het leven van slaven, de feesten en de begrafenisrituelen. Misschien is deze roman nog wel het meest bijzonder, vanwege haar kritische houding ten opzichte van slavernij. In de Nederlandse literatuur zijn dergelijke boeken maar dun gezaaid. Alleen al daarom verdient het boek meer aandacht dan het de afgelopen 150 jaar heeft gekregen.
De Manja. Familie-tafereel uit het Surinaamsche volksleven. C. van Schaick. Arnhem: D.A. Thieme, 1866.