De onvoltooide revolutie
Dertig jaar na de staatsgreep
Op 25 februari 1980 grepen zestien Surinaamse militairen de macht in Suriname. Het leek een uit de hand gelopen vakbondsstrijd. Zoiets gebeurt wel vaker als de regering niet luistert, arrogant is en de andere kant opkijkt. Soldaten met een vakbond, dat was toch onbestaanbaar in het Suriname van de jaren zeventig. Waar haalden ze de euvele moed vandaan? Kolonel Elstak, de bevelhebber van het Nationale Leger in die tijd, moest er in ieder geval niets van hebben. En dan was er ook nog die intrigant op de Nederlandse Ambassade met dezelfde rang als hij, kolonel Hans Valk. Bemoeide zich al sinds 1975 met dat zooitje ongeregeld in de kazerne…
Met uitbundige brasa’s en confetti had de Surinaamse regering op 25 november 1975 afscheid genomen van het Koninkrijk der Nederlanden. Geen betutteling en bemoeizucht meer, geen moraliserend gemopper uit Den Haag. Vrijheid, eindelijk!
Maar het liep anders. De nieuwe relatie met Nederland was nog troebeler geworden. In de eerste plaats het eindeloze geduw en getrek om de besteding van de Verdragsmiddelen. De eerste vijf jaren van de onafhankelijkheid waren in dat opzicht rampzalig. Ambtenaren in Den Haag konden er maar niet aan wennen dat Suriname een autonoom land was en hun collega’s in Paramaribo maakten hun huiswerk niet of te laat.
Dan was er nog die andere, duistere kant van de bemoeienis: de defensie en de nationale veiligheid. De Surinaamse Krijgs Macht (SKM) stond symbool voor de volwassenheid van de jonge republiek, maar ze kwam voort uit de boezem van dezelfde kolonisator, waaraan de nieuwe nationalisten in Suriname zich trachten te ontworstelen. Aanvankelijk zag de Nederlandse regering een SKM niet zitten, maar ze boog uiteindelijk het hoofd, aanvaardde de consequenties en stationeerde een militair attaché op de Nederlandse ambassade. Want als je iets steunt met Nederlands belastinggeld, dan moet je erop toezien dat het goed gaat.
Voor politici als Arron en Bruma was dat een onaangename bijkomstigheid. Waren zij nog wel de eigenaren van het nationale leger? Zo ontstond er een gevaarlijk dualisme: in de kazerne ging het leger onder begeleiding van militair attaché Hans Valk z’n gang en in het politieke kamp hield men zich bezig met de verdeling van ontwikkelingsgeld. Behalve aan een consistent ontwikkelingsbeleid, ontbrak het aan de Gravenstraat bovendien aan helderheid voor wat betreft de rol en taak van de Surinaamse Krijgsmacht. De regering leunde sterk op operette-kolonel Elstak en keerde de manschappen hooghartig de rug toe.
Gevaren
Er waren verkiezingen uitgeschreven voor 27 maart 1980. Door de heersende ontevredenheid was de Volkspartij van Ruben Lie Pauw Sam een grote kanshebber. Den Haag en misschien ook Washington keken met gekromde tenen toe. Het is dan ook niet uitgesloten dat de rol van kolonel Valk verder reikte dan die van vrijblijvend consultant van het Surinaamse leger. Eerder had de Tweede Kamer al gewaarschuwd voor de gevaren van militaire missies in de voormalige kolonie. In Indonesië was het tenslotte ook goed misgegaan met de impliciete steun aan het bloederige Soeharto-regime, dat Soekarno en de communisten buiten de deur moest houden. Maar de Nederlandse regering bleef ook in 1980 Oost-Indisch doof. Kolonel Hans Valk mocht blijven.
In maart 2009 kwam de discussie over Hans Valk nog even terug. Aanleiding was een televisiedocumentaire over de staatsgreep, waarin wordt gesuggereerd dat toenmalig ambassadeur Vegelin van Claerbergen op de hoogte was van de staatsgreepplannen. In antwoord op Kamervragen van SP-er Van Bommel verklaren de ministers Verhagen en Middelkoop dat ‘er alleen is gerapporteerd over toenemende onrust en ontevredenheid binnen de Surinaamse krijgsmacht in de maanden voorafgaand aan de staatsgreep’.
De militairen hadden na 25 februari nog geen enkele koers. Daarover hadden ze nog niet nagedacht. Wel was er heel veel ongenoegen over de situatie in het land. In een eerste interview voor de Nederlandse televisie, vlak na de coup, zei Bouterse: ‘De wortel van de zaak bij ons was, dus binnen de SKM, dat de leiding totaal niet deugde. De leiding van het land deugde ook niet. Op een bepaald moment komt het dan zo ver dat je zegt: ‘Oké jongens, als wij de leiding van de SKM naar huis sturen, dan is het toch ook eerlijk om de andere leiding ook maar heen te laten gaan?’
Het ongenoegen van de nieuwe leiders manifesteerde zich door opzichtig straffen uit te delen. Politici die hadden ‘gestolen’ werden gearresteerd, dieven kregen publiekelijk met de karwats. En voor wie het nog niet duidelijk was dat hier sprake was van een volwassen staatsgreep, kwam er een avondklok, een vergaderverbod en perscensuur.
De coup kreeg een officiële status met de aanstelling van de arts Henk Chin A Sen tot premier. Maar nog altijd ontbrak de ideologie. Zeker, er waren vijanden, zij kwamen vooral van buiten of werden ingefluisterd door buitenlandse machten. In Albina werd adjudant Fred Ormskerk gearresteerd. Hij zou een inval vanuit Frans Guyana voorbereiden om Henck Arron te bevrijden en tijdens het bezoek van minister Jan de Koning van Ontwikkelingssamenwerking in juli 1980, werd een demonstratie georganiseerd met de leuze ‘Jan de Koning, Suriname is geen pot met honing’. Als er dan al sprake was van ideologie, dan was het niet meer dan een onschuldige variant van het nationalisme uit de jaren zeventig.
Dictatuur
Wel werd er geflirt met links. Zo was de Revolutionaire Volks Partij (RVP) altijd in de kazerne te vinden om zich aan te sluiten bij het ‘revolutionair proces’. Maar Bouterse vond dat linkse gedoe maar niks en daarom arresteerde hij op 13 augustus 1980 Badrisein Sital, Frank Mijnals en Stanley Joeman wegens vermeende coupplannen. Ook een paar RVP-mensen werden opgepakt, waaronder Frank Playfair en Michael Naarendorp. Een half jaar later stonden ze weer buiten. De verklaring van Bouterse klonk even komisch als cynisch: ‘We zijn militairen en marcheren links, rechts, links… Ga je naar Brazilië, dan ben je rechts, ga je naar Libië, dan ben je links’. Intussen was de toon gezet voor een onvervalste dictatuur. De militairen regeerden per decreet, zonder parlement en zonder president. De “revolutie” kon alle kanten op. Was je de ene dag een vriend van de revolutie, de volgende dag werd je beschuldigd van hoogverraad. De geveinsde keuze voor ‘links’, in maart 1981, vergemakkelijkte bovendien de definiëring van de vijanden van de revolutie. Dat werden de uitgesproken exponenten van kolonialisme, slavernij, onderdrukking en kapitalisme: Nederland en de Verenigde Staten.
Het wereldbeeld vanuit de militaire optiek zag er plotseling een stuk simpeler uit en in sneltreinvaart werden nuance, kritiek en verzet tegen de militaire dictatuur afgedaan als contrarevolutionair, ondermijning van het staatsgezag of hoogverraad. De spanning groeide en Suriname stevende af op een schijnbaar onafwendbaar drama. Op 8 december 1982 zetten de militairen in een vlaag van doorgeslagen paranoia vijftien tegenstanders van het regime tegen de muur.
‘De 8 decembermoorden lopen als een Berlijnse muur door de Surinaamse samenleving’, zei getuige Heidi de Miranda op de zitting van het 8 decemberstrafproces van 4 december 2009. De Miranda is weduwe van Frank Wijngaarde, één van de slachtoffers van 8 december. Het proces loopt al ruim twee jaar en krijgt langzamerhand het karakter van een openbare terechtstelling. Toen de vervolging werd ingezet, eind 2000, is bewust gekozen voor een strafproces. Daarbij gaat het om bewijsvoering, een objectief vonnis en een straf. Dat heeft voordelen voor de nabestaanden. Zij eisen vergelding. Toch wil het maar niet vlotten met het sluitende bewijs. Dat heeft te maken met diezelfde Berlijnse muur. Want wie zich aan de goede kant waant, heeft geen enkele last van remmingen of geheugenverlies. Een verklaring wordt een getuigenis. Er klinkt applaus in de rechtszaal. Op de televisie vertelt een nabestaande dat we niet op Bouterse moeten stemmen.
Oud-president Johan Ferrier zei in 2005: ‘25 Februari is het einde van een tijdperk, maar Suriname is bezig aan de weg terug waar iedereen in 1975 van droomde’.
Onderdrukking
En volgens de Nationale Democratische Partij (NDP) is 25 februari ‘een dag van verzet tegen onderdrukking, een dag van verzet tegen de gevestigde orde die slechts het buitenlands belang dient en het enge eigen persoonlijke belang boven het nationale belang stelt’. Voor de NDP is 25 februari het symbool voor de onvoltooide revolutie.
Beide opvattingen gaan ervan uit dat het kwaad van buiten komt. Hetzij een ramp die ons is overkomen en het mooie, goede Suriname verstoorde, of een buitenlandse macht met zijn binnenlandse handlangers die ons wil uitbuiten en koloniseren. Intussen worden wij in Suriname dagelijks geteisterd door rampen die we zelf veroorzaken, zoals een ongewoon hoog zelfmoordcijfer, een extreem groot aantal verkeersslachtoffers, een slechte score op de internationale corruptie-index, de meeste gevallen van huiselijk geweld in het Caribisch gebied, een zeer slecht investeringsklimaat, een uiterst trage rechtsgang en een erbarmelijke hoeveelheid zwart geld.
Misschien is het nog niet tot ons doorgedrongen dat dit ook rampen zijn, anders zouden we allang vaststellen dat niets menselijks ons vreemd is en dat Suriname geen uitverkoren land is. Net zomin trouwens als Nederland, Europa of de Verenigde Staten. God zij met ons Suriname… Hij geve ons realisme en historisch besef.