De opmerkelijke Ark van Noach van George Baker
Aan de Anton Dragtenweg, waar de bebouwing dunner wordt, doemt aan de rechterkant een eigen-aardig bouwsel op. Ark van Noach staat op het bord boven het hek en ja… zo moet-ie er dus hebben uitgezien. Het erf rondom het gebouw is netjes betegeld, met ruime parkeerplaatsen. Dit is het nieuwe hotel van George Baker.
Niets blijft onopgemerkt in Suriname. Zeker niet een architectonisch hoogstandje als de Ark van Noach van architect Arie Verkuijl. Het moet één van zijn laatste bouwwerken zijn geweest. Verkuijl overleed op 18 april 2010. De opening van het hotel-restaurant, ongeveer een maand later, was eigenlijk maar een halve opening, want het hotel is nog niet in bedrijf. Toch kreeg George Baker alle aandacht, niemand minder dan Desi Bouterse met zijn Ingrid dansten op de openingsavond de sterren van de hemel. Het kan zijn dat de presidentskandidaat toevallig langs kwam, Bouterse en Baker zijn tenslotte bijna buren. Maar Desi Bouterse is geen boroman, die tijd ligt ver achter hem. Nee, de vriendschap met Baker gaat verder. Ze dateert vanaf de terugkeer van Baker naar Suriname in 1997.
Om mysterieuze redenen werd hem door de opeenvolgende Frontregeringen een inreisvisum geweigerd. Pas toen het duo Bouterse-Wijdenbosch de scepter zwaaide, sprong het licht op groen. Dat wekte de nodige verbazing, de meeste bij Baker zelf. Want vijftien jaar eerder had hij Bouterse nog te vuur en te zwaard bestreden. En van de Surinamers in Nederland eiste hij hetzelfde. Surinaamse instellingen ontkwamen niet aan zijn dwingende oproep om het regime in Suriname te verjagen. Ook gaf hij geld aan het verzet tegen Bouterse.
Toch was het uitgerekend Venetiaan die hem dwars zat bij de terugkeer naar zijn vaderland. Bouterse deed daar niet moeilijk over en stuurde hem een ticket en een visum. De nieuwe president heeft zonder twijfel een groot hart. Misschien ook waren ze in het diepste geheim al dikke vrienden. We zullen het waarschijnlijk nooit weten.
“Suriname is een mooie plek”, zegt George Baker. “Boven de zestig gaat het echt kriebelen. Maar als je jong bent heb je hier niets te zoeken. Behalve als je houdt van bossen en jagen. Want wat heb je nou in Suriname? Beetje bij ’t Vat zitten?” De Ark van Noach is dan ook niet bedoeld voor een jeugdig housepubliek. “Wij hebben elke maand een keer een dansavond”, zegt Baker een beetje ouderwets. Hij is niet één van de jongste meer.
Zwaar hosselen
George Baker vertrok in 1957 naar Nederland, waar hij een ware metamorfose onderging. Was hij in Suriname nog een brave misdienaar, van zijn nieuwe vrienden in Nederland kreeg hij te horen dat “God de pleuris kan krijgen.” Het leven in Amsterdam was niet gemakkelijk. In het begin was het zwaar hosselen. “Mijn eerste café heb ik gepacht. Maar, in tegenstelling tot veel van mijn Surinaamse vrienden was ik geen big spender. Ik had geen Mustang en speelde niet de grote jongen.” Soms wordt hij nog aangezien voor de leadzanger van de George Baker Selection, maar dat klopt dus niet, die George Baker heette eigenlijk Hans Bouwens.
Daarna kocht George panden in de rosse buurt van Amsterdam, waarmee een eind kwam aan het laatste restje Surinaamse zorgeloosheid. “Ik ben veel geld aan de belasting kwijtgeraakt, aanslagen van wel 100.000 gulden”, herinnert hij zich grijnzend. “De aanmaningen en de deurwaarders bleven maar komen.” Pas nadat hij een Chinese boekhouder in de arm nam, kon hij vrede sluiten met de belastingdienst. Zijn twee goed draaiende café’s in de rosse buurt van Amsterdam heeft hij in 2000 verkocht, maar café, annex coffeeshop Karel Appel is nog steeds heel bekend.
Ark van Noach
“Na veertig jaar vond ik het welletjes”, verklaart hij. “Ik wilde iets voor Suriname doen.” Het idee van een hotel ontstond in 2001. Zijn vrouw, Lilian Gonsalves, zegt dat de naam Ark van Noach is geïnspireerd door de woonark die voor hun huis ligt in Watergang, vlakbij Amsterdam. Baker zag hier wel brood in en besloot dat een Nederlandse architect dit kon realiseren. “Hij maakte een tekening en ik dacht dat het twee bruggen waren.” Zegt hij lachend. “Ik heb hier geen verstand van.”
Tijdens de opening in het tv-programma Whazzup vertelde Baker een ander verhaal. “Jezus heeft alle mensen samengebracht op de Ark van Noach. Daarom heet dit hotel zo”, riep hij in de camera. Voor mensen met weinig Bijbelkennis klonk dit best wel overtuigend, ook de verslaggeefster had de anachronistische misstap niet door. Misschien was hij een beetje dronken, misschien heeft hij zich op die avond laten inspireren door de evangelisatiedrang van vriend Desi. Wie zal het zeggen. Baker zelf kan het zich niet herinneren, maar hij moet er nu om lachen. Zijn vrouw probeert de schade te beperken. “George is niet zo godsdienstig aangelegd.”
“Het moest in ieder geval een groot ding worden”, zegt hij tenslotte. “Dit hotel staat symbool voor de terugkeer van alle Surinamers naar huis.”
De Ark van Noach bestaat uit twee delen. De ‘voorsteven’, bij de rivier, is het hotel, het ‘achterschip’ grenst aan de Anton Dragtenweg. Daar is de bar en het restaurant. De receptie zit er net tussenin. Het is een kleine ruimte met een doorloop naar de kamers. Ze zijn nog maar voor een deel ingericht. Niet erg groot, maar wel efficiënt. Van binnen verschillen ze van elkaar en door de kromming van de Ark is het uitzicht over de rivier steeds even anders. In ieder geval kijken ze allemaal uit naar het noordoosten. Als je de gordijnen open laat, word je gewekt door de ochtendzon.
Het hotel heeft twee verdiepingen. Beneden in de punt is een grote ruimte met bar. Het lijkt op een suite. “Dat wordt mijn woonkamer”, roept Lilian Gonsalves. “Ik ben dan wel getrouwd met m’n werk, maar ik heb er ook een prachtig uitzicht voor terug.” Vlak boven de privéruimte is een ruime voorzaal met aparte slaapkamer. Wordt het de Royal Suite? Lilian weet het zeker: “Nee George, dat wordt een vergaderzaal, hier is immers vraag naar.”
“Als je hoort dat we in Holland zo hard hebben gewerkt, dan kunnen we niet in een klein kribbetje zitten”, mijmert George. “Het uitzicht is fantastisch hè. Als je pas getrouwd bent, dan kom je hier.” Hij is even stil. “Toch ben ik niet helemaal tevreden. Het gebouw is te groot voor het perceel. Er is geen ruimte voor zwembad, terras en die dingen. Om goed geld te verdienen, moeten we twintig meter de rivier in gaan. Dat mag ook. Daar moet een zwembad komen en een pier. Mensen moeten met waterscooters in de weer kunnen.”
Dure grap
“Het wordt wel een dure grap.” George Baker zucht. “De planning en de bouw van het hotel hebben eigenlijk al veel te lang geduurd, 2,5 jaar! Zoiets moet binnen een jaar rond zijn. De bouw kostte 1,5 miljoen srd, met ongeveer 200.000 srd voor de grond. Daarbij komen dan nog de kosten voor de inrichting.”
Zijn grootste zorg is het aantrekken van personeel. Een vaste bezetting van acht fulltimers, dat is wel het minste. Met losse krachten voor de kamers. “Ik krijg wel honderd telefoontjes”, zegt hij verbaasd. “Maar ze komen niet. Ik begrijp dat niet, er is zoveel werkloosheid hier.”
“Zo ben ik dus in één keer hotelbaas geworden, maar om eerlijk te zeggen, ik heb er een beetje spijt van”, zegt Baker. “Ik ben altijd horecaman geweest, veertig jaar lang. In Holland was het veel makkelijker om personeel te krijgen. En dan die inrichting van de kamers, dat is zo duur. Dat was ik niet gewend. Je hebt een café en dan ga je draaien. Een goede koffiemachine erin, klaar is Kees. Na een jaar heb je je geld eruit. Maar van hotels had ik geen verstand. Natuurlijk, na een tijdje maak je wel winst, maar het geld dat je erin hebt gepompt, dat haal je er nooit uit.”
Horeca
Over de inrichting is hij nog lang niet tevreden. “Mooi hotel, mooi ontwerp, maar erg onpraktisch”, moppert hij. “Die barkasten heb ik zelf geplaatst. Anders zou je alleen een koelkist achter de bar hebben, misschien met een rolluik. Dat stuit me als horecaman tegen de borst. De keuken is ook veel te klein, je botst zo tegen elkaar op. Hij had het groter moeten maken.”
Baker strijkt met zijn handen over de bar. “Als je architect bent, ga je toch niet zo’n bar maken.” Hij begint zich een beetje boos te maken. “Hoe kan je dat nou doen. Dat is toch geen bar! Er moet een ijsblokmachine komen, een afwasmachine. Daar is bijna geen plek voor. Hij heeft er een potje van gemaakt. Die lampen boven de bar… hij wilde kale lampen hangen. Dat heeft geen stijl.”
Van het swingende bestaan als Amsterdamse uitbater naar het alledaags gedoe en geregel als Surinaamse hotelier, het lijkt een wereld van verschil. Maar George Baker gaat er niet zichtbaar onder gebukt. “Ach, ik heb nu een leeftijd… toen ik jong was heb ik al genoeg geleefd. Dat waren wilde tijden, ja, de jaren zeventig, tachtig. Ik heb aan de Zeedijk in Amsterdam gewoond. Vlak tegenover Casa Blanca. Ze wilden van mijn café een gebruikersruimte maken, voor junks dus. Mooi niet. Ik heb de dealers buiten de deur gehouden. Ik zal wel gek zijn. Heb je een dure zaak en dan komen een paar mafkezen om er geld te maken en voor mij is er niks. Al die mensen zijn als het ware opgelost. Ook de oude dichters en kunstenaars van de Nieuwmarktbuurt. Jan Sierhuis, Peter Schat, allemaal weg of dood.”
Museum
Even is een gloed van heimwee in zijn ogen. Dan leeft hij op. “Dit hele gebouw moet ook een soort museum worden” zegt hij enthousiast. “We moeten nog kijken naar wat voor spulletjes. In de bar hangen al schilderijen. Sommige van beroemde schilders, meegenomen uit Nederland. Jan Sierhuis, Anton Heijboer, Lucebert, Aat Veldhoen, zelfs eentje van Harold Gessel. Ze vallen nog niet op, want we kunnen hier geen goeie spotjes krijgen. Die neem ik mee uit Holland. Ik had daar een galerie, Galerie Karel Appel.” Hij lacht. “Surinamers hebben niet zoveel met moderne kunst.”
Buiten hangen kale fittingen onder de overkapping. Er steken spaarlampen uit. “Ik laat ze allemaal weghalen.” Baker wil het nog wel even kwijt: “Nee, Verkuijl was geen horecaman.”