De passie s van Helen Kamperveen
Helen Kamperveen rijst steeds weer op als een feniks uit haar as: aanvankelijk samen met haar echtgenoot Johnny: zwalkend tussen Nederland en Suriname, dan weer weloverwogen, dan weer halsoverkop, om ten slotte definitief te kiezen voor Paramaribo, telkens gedwongen opnieuw een bestaan op te bouwen. Maar ook na haar mans dood begint ze nu weer met een nieuw, groot project: een theaterschool voor jongeren, een kakelverse opleiding waar kinderen in hun vrije tijd zang, dans, en vooral drama zullen leren. In oktober mogen de acteurs in de dop zich al inschrijven.
Ze is 57, maar tijdloos jong, met licht bedwelmende ogen en een huid van elastisch, matglanzend kalfsleder. Hartelijk en openhartig. We strijken neer op een heerlijk, omrasterd terras, achter me, in de tuin, rebbelt de papegaai heel bedeesd zijn repertoire, met als leitmotiv: ‘koppie krauw, kóppie krauw!’.
Ze is, grappig genoeg, niet Suriname van geboren maar op: Curaçao. “Mijn moeder had in ’s Lands haar diploma hoofdverpleegkundige gehaald en om dat te vieren is ze op vakantie naar daar gegaan. Maar ze vond er een baan en is niet meer teruggekeerd. Ook mijn vader was er zijn geluk komen zoeken en zo vonden ze elkaar. Tot mijn veertiende heb ik er gewoond.
“Maar toen ik zeven was, zijn we het toch met het hele gezin, ik heb drie zusjes, in Suriname gaan proberen. Het pakte niet goed uit, mijn ouders besloten na een jaar te scheiden; hij ging richting Nederland en wij weer richting Curaçao. Dat vond ik heel erg, ja. En mijn moeder, ik geloof dat ze het nog het naarste vond voor de kinderen. Toch, ze was vader en moeder tegelijk, we kwamen niets te kort.
Naar Holland
“Na wéér zeven jaar begon mijn vader ons wel heel erg te missen. Zodat hij besloot om ons allemaal naar Holland te halen. Oh, wat vond ik dat verschrikkelijk! Ik had net m’n eerste vriendjes, we hadden het geweldig naar onze zin, ik werd uitgezwaaid door wel dertig vriendinnetjes. Huilend en snikkend naar Suriname, waar we ook afscheid van familie moesten nemen, en daarna naar dat verre Holland. Dat was één grote cultuurshock. Ik zei tegen mijn vader: ‘Alle mensen kijken zo… ze vinden ons raar!’ Maar hij zei: ‘Nee, ze vinden jullie mooi!’ En dat was ook wel zo: we liepen er bij in onze kleurige zomerkleren, met al die sierraden, als kerstboompjes, dat was daar nog niet gekend, in Holland hing je zomerse jas achter plastic te wachten tot hij verruild kon worden voor de grauwe winterjas.
“Opeens je vader terug krijgen, dat was heel vreemd. Hij was eerder een verre oom die op verjaardagen even belde. Maar het kostte hem weinig moeite om onze liefde te winnen, het was zó’n leuke man! Gelijk mee naar Madame Arthur, een travestietent aan het Leidseplein…. Mijn moeder vond het best. Ik denk dat ze juist daarom van hem hield. Omdat hij altijd een jongen was gebleven, charmant, geestig, een schitterende danser…
“Die periode in Suriname werden we altijd op sleeptouw genomen door de Kamperveentjes, Ampie en mijn vader waren dikke vrienden, alle twee echte bon-vivants en mijn zus Margot heeft bij hen zelfs een paar maanden gelogeerd, toen wij bij grootmoeder werden ondergebracht. Uiteindelijk kwamen we allemaal op de Costerstraat te wonen. Johnny en Henk terroriseerden daar de buurt; ik durfde met de fiets niet langs hun huis, want John hield je dan bij je zadel vast, echt een pestkop, ik was doodsbang voor hem, hij was vier jaar ouder, in mijn ogen al een mán!
“Toen we dan bij mijn vader in Amsterdam woonden, gingen die jongens er net studeren, John aan een sportacademie in Overveen. Dat wisten we niet eens, maar John kwam mijn vader tegen en al.snel werd besloten dat de jongens in de weekends door ons zouden worden opgevangen… tja, vind je het gek dat Margot en ik elk met een Kamperveentje zijn getrouwd?
Topmodel
“Ik was er toen trouwens wel achter dat het niks werd, tussen mijn ouders. Ze waren te veel uit elkaar gegroeid. Na drie jaar is hij weer naar Suriname gegaan. Waar hij tot zijn pensionering dolgelukkig bij de SLM is geweest. En mijn moeder… ze heeft nooit meer een andere man willen hebben. Ik denk dat ze tot haar dood van hem is blijven houden.
“Ik zat nog op school toen Lood van Bennekom, een bekende fotograaf, opeens zei: ‘Ik ga van Helen wat foto’s maken.’ Die foto’s liet hij bij Topmodel zien en zo rolde ik in het modellenvak. Liep ik zomaar, in schooltijd, een paar dagen mode op de beurs in de Rai. Toen er een aanbod kwam van een Engels bedrijf lieten ze me warempel vier maanden naar Londen vertrekken. In m’n eentje, ik was zeventien! Toen ik eenmaal in mijn hotelletje zat, alleen naar restaurants moest, dacht ik: mijn ouders hebben gewoon geen idéé gehad van hóé eng het zou zijn! En ik ook niet. Maar ik was gek genoeg toch zó opgevoed dat ik niet in zeven sloten tegelijk liep. Toch, net in een nieuwe stad, met een nieuw, glamourous beroep, je moet sterk in je schoenen staan om niet te ontsporen. Gelukkig kwam m’n vriendje een paar dagen over, dat was Johnny, we zoenden al! Ik verstopte hem in mijn hotelkamer… Het waren léuke dagen, in die tijd woonden er al veel meer zwarten in Londen en er gebeurde van alles, Jamaicaanse Skamuziek in rokerige tentjes, concerten, het swingde enorm, echt heel bijzonder.
“Nee, er is toen niks tussen ons gebeurd. Korte tijd later riep Ampie zijn zoons terug naar Suriname en daarna hebben we alle twee nieuwe partners gevonden; we zijn volwassen in een ander leven geworden, zeg maar. Negentien was ik toen we afscheid namen, eenentwintig toen ik hem in ’72 hier, op vakantie in Suriname terug zag. En het was direct weer raak, de vlam sloeg onmiddellijk in de pan. Ik heb alles in Nederland stopgezet, met één handgebaar mijn hele modellencarrière overboord gegooid, met het geld wat ik had verdiend heb ik een hele inrichting gekocht, in de container gezet en binnen een half jaar waren we getrouwd! Zo ben ik, gek op romantiek, liefde staat bovenaan mijn lijstje, dus als die zich zó krachtig aandient, gehoorzaam je die stem.
“Ik moet er bij zeggen: we waren ook alle twee verslingerd aan Suriname. Toen ik hier, met die vakantie, uit het vliegtuig stapte, de geur, de mensen, de chaos, op dat moment voelde ik: hier hoor ik thuis. En dat wordt dan nog versterkt door die verliefdheid.
Coup
“Maar Holland trok heel erg. We waren er nog niet klaar denk ik, die periode was nog niet afgerond. Eind ’74 waren we alweer terug: alles verkopen, opnieuw beginnen… Ik stapte zó weer in het modellenwerk. We moesten gewoon nog feestvieren. Dat duurde tot Johns vader ABC radio opzette. Ampie wilde dat zijn zoons bij hem kwamen werken. In ‘76 zijn we gegaan. Op ABC hadden we allemaal programma’s, ik praatte ’s ochtends en ’s avonds plaatjes aan elkaar, John had ondermeer Siksi Yuru Nyunsu, waarin hij in het Surinaams op een humoristische manier commentaar gaf op het nieuws. Heel bijzonder was dat, en heel populair. Henk deed de zakelijke kant en John was echt dé stem van ABC.
“De coup, in het begin was ik ook enthousiast dat het leger het heft in handen nam. Dat is me later wel voor de voeten geworpen. Het wás ook naïef, nergens ter wereld is er ooit een militaire coup goed afgelopen. Maar die staking van de militairen, we vonden dat ze het recht hadden op hun eigen vakbond. Die jongens zaten in het Streepy stadion, vlak naast onze studio en ik weet nog dat mijn schoonvader ze gewoon de open microfoon gaf, zodat ze het volk konden vertellen waar ze mee bezig waren. Er werden broodjes gebracht, we leefden mee… vonden de machthebbers arrogant om niet naar die stakers te willen luisteren. Het keerpunt voor mij… er was een landbouwstaking; boeren hadden met hun tractoren de landingsbaan van het vliegveld bezet. Op de tv zag je toen majoor Horb die de boeren kwam waarschuwen: ‘De volgende keer kom ik niet meer om te praten.’ Met andere woorden: als ik terugkom, kom ik met hardere maatregelen. Ik kreeg er kippenvel van: dit gaat fout! We zitten diep in de problemen! Maar veel anderen zijn nog langer met ze meegegaan. Ondanks de avondklok, ondanks de censuur, want we werden onophoudelijk uit de lucht gehaald, hoorde je weer marsmuziek, wist je dat het weer zo ver was…
Stilte
“We waren net drie dagen verhuisd, van Uitvlucht naar Leiding, er was zelfs nog geen housewarmingsparty geweest, niemand wist waar we woonden. De ochtend van de achtste werden we wakker: op de radio marsmuziek, op onze zender alleen maar stilte. Ik stond op het punt de kinderen naar school te brengen en dacht: God ís het weer zover? Opeens stond de buurman aan de poort: ‘Er is meer aan de hand: jullie station staat in de brand, de redactie van de Vrije Stem, de Moederbond, alles brandt. Er zijn ook allemaal mensen opgepakt, onder wie jouw vader…’ John rende naar binnen om zich aan te kleden: ‘Ik moet er naar toe, ze hebben de verkeerde opgepakt, die jongens moesten mij hebben!’Op dat moment reed een vriend de straat in: ‘Ik zou niet gaan als ik jou was, ik denk niet dat ze zich vergissen. Je zou moeten onderduiken. Naar wat ik heb begrepen vervoeren ze zakken met lijken nu naar het mortuarium.’ Hij is tóch gegaan, machteloos heeft hij ABC zien branden. Toen drong pas de ernst in zijn volle omvang tot hem door. Mijn kinderen, ze waren acht en vier, heb ik direct bij mijn zussen ondergebracht.
“Een week lang hebben we toen elke nacht op een ander adres geslapen. En dat was verschrikkelijk, echt heel erg. Om in een stad waar je je altijd zo prettig hebt gevoeld, weg te moeten kruipen, niet voor de vijand, maar voor je eigen landgenoten…
“Op een nacht schuilden we in een huis Op Weg naar Zee. Doodalleen, van God en alles verlaten, in het stikdonker; de straatlantaarns waren allemaal kapotgeschoten. We hoorden geweerschoten, dachten dat ze ons zochten, op zo’n héél klein radiootje hoorden we via de Wereldomroep de lijst met namen van hen die de dood hadden gevonden. Daar was Johns naam ook bij! We dachten: als ze hem nu vinden, wordt het zéker zijn dood, iedereen denkt tóch dat hij al geëxecuteerd is. We waren zó bang dat we elkaars hartslag konden horen: ik dacht nog: hierna zal ik nooit meer een gezond hart hebben, dit is een te zware beproeving… Echt, pure doodsangst.
“De volgende dag hoorden we dat we er nóg een nacht zouden moeten blijven. Maar John zei: ‘Als ik hier blijf, word ik gek. Liever ga ik weer naar de stad. Als er dan iets gebeurt, dan zien de mensen het tenminste.’ Dus zijn we verhuisd naar een drukke straat. Komt die bewoonster op ons af: ‘Ik heb de buurvrouw gezegd dat jullie je hier verstoppen, dus als er een inval komt, kun je via háár tuin naar buiten…’ Moesten we wéér halsoverkop vluchten: ze was natuurlijk véél te loslippig geweest… Zoveel wildvreemde mensen die ons toen geholpen hebben, krankzinnige risico’s voor ons hebben gelopen…
Mortuarium
“Ze hebben John op een boot gezet. Toen ik naar de begrafenis van mijn schoonvader ging, dacht ik dat hij al veilig op zee dobberde, maar achteraf bleek die motor kapot; hij heeft nog drie dagen in die bloedhete machinekamer moeten schuilen.
“Ik ging in het mortuarium afscheid nemen. Liep er langs een haag van vrouwen in rouwkleding die Christelijke liederen zongen, erg indrukwekkend. Een zaal met lijken. Ik was er niet lang, ben alleen gaan kijken naar diegenen die ik kende. Met één oogopslag was al duidelijk dat ze niet op de vlucht waren doodgeschoten. Hoe krijg je anders een gat in je gezicht, is je huid bont en blauw van het martelen? Maar ze hebben de kisten daarna gesloten en de lichamen over verschillende begraafplaatsen verdeeld; ze wilden geen oproer riskeren.…
“De vijftiende zijn we heel stilletjes naar Nederland gevlogen, ik had geen idéé waar John was. Met z’n allen, drie gezinnen in één kleine flat van mijn schoonzus. In bange afwachting. Begin januari kreeg ik toen telefoon. Hij stelde zich voor met een code, zei dat hij in een Latijns Amerikaans land was. Kan je nagaan, zo bang dat hij zelfs over de telefoon naar Nederland zijn naam niet durfde te noemen… We hadden er allemaal last van. Er was een metrostation, vlakbij die flat. En elke keer als zo’n trein optrok schrok ik wakker, bang dat er geschoten werd. Het heeft echt heel lang geduurd voor we over die trauma’s heen waren.
“Toen we hem op Schiphol ophaalden, hij in geleende kleren, we hadden álles achter gelaten, de wijn en de kazen voor de housewarmingsparty stonden nog in de koelkast op Leiding, toen konden we dan opnieuw beginnen. Uiteindelijk hebben we er dertien jaar gewoond.
“Elk jaar herdachten we de moorden in de Mozes en Aäronkerk. Na tien jaar wilden wij, nabestaanden, dat in Suriname doen. En nadat het in de pers bekend werd gemaakt begon Bouterse te dreigen: ‘Ze willen een stille tocht maken? Nou, dan zie ik ze wel op straat!’ Intimideren. En het miste zijn doel niet, zelfs na al die tijd. We waren echt heel bang, hebben lang geaarzeld. Fred Derby zei toen: ‘Als je nu niet gaat, kom je nooit meer, dan leg je je er bij neer.’ We zijn gegaan en het is een groot succes geworden.
Soulmates
“Vooral die eerste jaren hebben we ontzettend veel over Ampie gepraat, maar toen de rechtszaak serieuze vormen begon aan te nemen, hielden we ons steeds meer daar mee bezig. Punt is natuurlijk dat Ampies dood veel meer was dan zijn dood alleen, het was de dood van de rechtsstaat en omdat hij ons zo nabij was, was hij degene die dat belichaamde.”
John verzorgde in die Nederlandse jaren radioprogramma’s, maar bleef tot zijn ergernis te veel steken in het allochtonenhoekje. En Helen: “Na zulke belevenissen ben je plotseling tien jaar ouder geworden. Ik had geen ruimte meer voor modellenwerk, wilde alleen nog dingen doen die diepgang hadden. Dat werd het theater. Een stuk van Thea Doelweijt: Mi Kondre Tru, van het ene rolde ik in het andere, uiteindelijk heb ik een enorme carrière gehad als actrice. Eerst bij gekleurde gezelschappen, maar uiteindelijk ook in stukken van het Nationaal Toneel in den Haag, als zwarte zus van Anne Will Blankers in ‘De Meiden’ van Genet… Baanbrekend was dat.
“Toen we voor die herdenking hier waren, werden we toch weer op slag verliefd op dit land. Een jaar later kondigde Henk aan dat de ABC studio weer was herbouwd. Eind ’93 zouden ze weer de lucht ingaan. Het werd onze definitieve terugkeer. Hoewel ik pas drie jaar later kwam. Omdat mijn zoon zijn school moest afmaken en ik nog contracten had lopen. Dat is inmiddels dus ook alweer elf jaar geleden.
“Of het een goed huwelijk was…? We waren soulmates. Maar het was zeer turbulent. Hij was niet altijd even trouw, nee. Net zomin als mijn vader dat was. Men zegt dat je in je partner de karaktertrekken van je vader zoekt…. Het gaf een heleboel stress. Achteraf denk ik: dat was eigenlijk niet nodig geweest. John was zo bijzonder, zo humoristisch, zorgzaam, leuk. OK, hij was een snoeper, nu kan ik daar om lachen, maar dat is niet altijd zo geweest. Nu weet ik: óf je accepteert het níét, óf je maakt je er verder niet druk over. Hij is altijd zo geweest, ’t is de aard van het beestje, je hebt geen kat in de zak getrouwd, het was gewoon duidelijk vanaf het begin. Hij deed het ook niet stiekem, hè, daar was hij de man niet naar, soms dacht ik juist: was je maar wat stiekemer geweest! Maar of ik nu, op deze leeftijd wéér zo’n man zou kiezen, hij was natuurlijk mijn jeugdliefde….
“Op een dag kwam hij mank hinkelend thuis. Misschien ‘n blessure van het voetballen. Iets later had hij pijn in zijn heup, waarschijnlijk een zenuw bekneld. Dus ik bracht hem naar een bevriende specialist. Die diagnosticeerde dengue. Pas vier dagen later kwamen de resultaten van het bloedonderzoek: een bacteriële infectie. Die was dus toen al vier dagen extra zó verwoestend te keer gegaan, dat hij al vreselijk was verzwakt, na negen dagen van ziekte was hij dood. Dood… Dat was helemaal geen optie, daar hadden we geen moment aan gedacht. Vechten, ja, dóórvechten, maar dood? Ik heb ook geen afscheid van hem genomen. De laatste avond gebaarde hij: ‘Ik hou van je’ en ik zei: ‘Ik ook van jou’. Die nacht raakte hij in een coma waaruit hij niet meer wakker is geworden. Mensen zeiden dat hij te lang met een grote wond had doorgelopen. Nonsens, hij had één heel klein wondje op zijn voet, ter grootte van een speldenprik. Het is ook helemaal niet gezegd dat de bacterie daar bij hem binnen is geglipt.
“De volgende ochtend zaten hier allemaal vriendinnen. Toen kwam mijn jongste zoontje Ravi binnenlopen, hij was vijf jaar. Hem moest ik het toen vertellen. Dat was het moeilijkste wat ik ooit in mijn leven heb moeten doen. Ik heb altijd gedacht dat de acht-decembermoorden de cesuur van mijn leven was. Nu is er een tweede cesuur bij gekomen, het leven vóór en na Johns dood. 1 November 2003.
Theater
“De eerste periode daarna was ik in paniek: ik moet naar Nederland, hier kan ik dit niet aan, ik ben gewend om met iemand te zijn, mijn leven met een vertrouwde partner te delen… gelukkig had ik naast John en naast mijn gezin, nóg een passie: het theater. Daar heb ik me toen op gestort. Gelukkig maar, ik moet er niet aan dénken dat ik dat niet had gehad! En ik heb de beslissing genomen: ik blijf tóch in Suriname, ook al omdat ik vind dat kinderen hier een fantastische jeugd kunnen hebben en die wilde ik Ravi niet onthouden.
“Met mijn stichting, On Stage Productions, ben ik in activiteiten verwant aan theater en film gaan doen: casting voor twee nieuwe films, toneelproducties als ‘De Dood en het Meisje’, muzikanten hier gehaald voor Carifesta… De jeugdtheaterschool Hofplein had een grote voorstelling in Nederland neergezet en de mede-organisator, Cees Ottenvanger, de vader van één van de acteurs, vroeg of mijn stichting die naar hier kon brengen. Ik zei: ‘Nee, laten we dat niet doen…’ Ik had al die kinderen voor die films gecast en de meest getalenteerden moeten afwijzen… ‘Laten we proberen of we met die kids hier in Suriname zulke mooie voorstellingen kunnen maken!’”
Een plan was geboren. Een ei waar Helen twee jaar op heeft gebroed. Ze kreeg van het bisdom het Patronaatsgebouw (deels) toegewezen, zocht docenten en subsidie bij elkaar en laat in de toekomst af en toe extra kwaliteit invliegen. Honderdvijftig leerlingen, na drie jaar moeten dat er tweehonderdvijftig zijn, en dan elk seizoen een spetterende voorstelling met de toppers uit het leerlingenbestand.
Oktober moet het beginnen. Zoals ook Het Proces in oktober van start gaat. Dat proces waar haar halve leven om heeft gedraaid. “Het begint er nou écht op te lijken dat het doorgaat, hè? Zo laat na dato. Toch, het besef dat mensen nu eindelijk verantwoording af zullen moeten leggen voor hun daden, dat laat me al de helft minder bezwaard voelen. Ik hoef geen mensen aan de hoogste boom te zien bundelen, hoor. Maar het is van onuitsprekelijk belang dat recht gedaan wordt. Pas dan kan de rechtsstaat Suriname zichzelf weer onbevreesd in de ogen kunnen zien. En krijgen wij eindelijk onze gemoedsrust een beetje terug.”