De pracht van een leguanenplan
Gegrepen door de leguaan
Coronie is niet het toonbeeld van bruisende economische activiteit. Toch broedt er wat in het district. Leguanen, om precies te zijn.
Het is stil in Coronie; op het fluiten van wat vogels na. Voor de Chinese winkel in Totness, daar waar alle taxi- en busdiensten stoppen, hangen wat mannen tegen hun brommers. Het verkoopstalletje ernaast is dicht. Het is vrijdagmiddag, maar niet iedereen rust uit van een zware werkweek. “Werk in Coronie? Nee man”, verklaart een man die net uit Nederland is geremigreerd. “Ik heb hier een huis en een perceel, anders zou ik naar de stad gaan.” “Je komt voor leguanenvlees?”, vraagt hij. “Heb je het wel eens op? Het smaakt naar kip. Nee, echt. Maar je moet het niet zelf klaarmaken, dat wordt niks”, lacht hij. “De man die je moet hebben komt eraan hoor”, laat een oudere man weten. Toevallig wacht ook hij op Cleon Gonsalves Jardin da Ponte. Die naam is een hele mond vol voor de bescheiden lachende man die enkele momenten later het dakloze stalletje opent. “U bent geïnteresseerd in de leguanenfarm? Tsja, de media zijn wat te voorbarig geweest”, glimlacht hij. In maart werd met veel omhaal een vergunning verstrekt voor de eerste leguanenfarm in Suriname. Het initiatief kwam van ’s Lands Bosbeheer, dat met het kweken van dieren in gevangenschap de druk op de wildstand wil verminderen. In de districten en met name in het binnenland zijn mensen voor hun eiwitten vooral aangewezen op de jacht en de visserij. Zo worden ook leguanen in het wild gevangen en als lekkernij verkocht, bijvoorbeeld in Coronie. Beschermd zijn ze niet, maar erop jagen mag alleen tijdens een jachtseizoen. Het noorden van het district is bovendien aangewezen als Multiple Use Management Area (Muma), dat wil zeggen dat daar economische activiteiten hand in hand moeten gaan met een duurzaam gebruik van de biodiversiteit. In 2011 startte ’s Lands Bosbeheer daarom het project Suriname Coastal Protected Areas Management Project (SCPAMP), waar het United Nations Development Programme (UNDP) bijna honderdduizend USdollar in stak. Er werden managers en consultants ingeschakeld om de Muma’s beter te beheren en een financiële structuur op te zetten die dat beheer ondersteunt. Na een voorlichtingsbijeenkomst in Totness over de mogelijkheden van het kweken van leguanen in gevangenschap, meldde Cleon Gonsalves Jardin da Ponte zich als eerste… en als enige ondernemer. Zijn leguanenkwekerij in oprichting dient nu als een soort pilotproject. “Voor Coronianen als ik, is de leguaan ons historisch goed. We zijn ermee opgegroeid”, mijmert Cleon. “Bij ieder feest wordt er in de kraampjes weer leguanenvlees verkocht. Maar over een paar lustrums kan mijn eigen kind geen leguaan meer in handen krijgen. Dus als de overheid je zoiets aanreikt, moet je dat met beide handen aangrijpen.” Maar alle stimulerings- en beschermingsprogramma’s ten spijt, moest al een kleine maand nadat de vergunning was uitgereikt de spreekwoordelijke keutel worden ingetrokken. ‘Geldgebrek remt afbouw leguanenfarm Coronie’, was te lezen in de Ware Tijd. “Ze hadden er niet bij nagedacht dat er maar weinig kapitaalkrachtige mensen zijn in Coronie die zoiets kunnen opzetten”, verklaart Gonsalves Jardin da Ponte nu. Ook Cleon had onvoldoende startkapitaal, maar hij investeerde zelf zevenduizend srd die hij met zijn tuinderij had verdiend. Voor aanvulling rekende hij op fondsen. ’s Lands Bosbeheer en de districtscommissaris ondersteunen wel bij het zoeken naar financiers, maar tot nu toe zonder succes. Ook MNO Vervat, dat meters verderop aan de zeedijk bouwt, reageerde niet op een verzoek om sponsoring. Maar Cleon laat zich niet uit het veld slaan. “Ik heb dat geld niet, maar ik blijf niet met mijn armen over elkaar zitten.”
Droom
“Kijk en dit wordt de ingang”, zegt Cleon trots, terwijl we op een duiker staan die over een brede gracht voert, “die trens heb ik zelf gegraven.” Hoewel het eigenlijk zijn rustdag is, geeft hij toch graag een rondleiding. “Volgens de districtscommissaris kan het helpen om sponsors te vinden.” Links staan weelderige fruitbomen, rechts strekt een rechthoekig, nagenoeg braakliggend terrein zich uit. Het terrein heeft de oppervlakte van een over de lengte doorgesneden voetbalveld. Van een reptielenkwekerij is nog weinig te zien. Cleon wijst waar ruim een meter achter de gracht een schutting moet komen: “Want leguanen zijn hele goede zwemmers. Hele goede.” Over twee of drie maanden denkt hij het geld bij elkaar gespaard te hebben om de palen voor de afscheiding te betalen. De grootste kostenpost is echter de golfplaat. Die kost tienduizend srd voor de volledige omtrek van het erf. In totaal is hij nog zo’n twintigduizend srd verwijderd van zijn droom. Die droom behelst meer dan een veld vol groene reptielen: Cleon wil de melk en honing terugbrengen naar het district. “Vroeger was dit de agrarische schuur van Suriname. Nu werkt 85 procent van de beroepsbevolking bij de overheid om niets te doen. Als je in een regio zit waar geen creativiteit aanwezig is, kom jijzelf ook moeilijk tot grotere hoogten”, doceert hij, terwijl hij zijn stellingen accentueert of door een rondje te maken met wijsvinger en duim. “Coronie mag geen verzorgingsgebied blijven.” Een stukje verder prijkt tussen de fruitbomen een kooi van twee meter hoog: het kleine begin van de kwekerij. Vanuit het midden wurmen de takken van een noniboom zich een weg naar buiten. Tussen het weelderige groen zoekt Cleon naar de vijf jonge leguanen, die op hun beurt hun schutkleur in de strijd gooien. Veel beestjes zijn het dus nog niet. “Mensen komen de leguanen brengen die ze hebben gevangen. Vorige week vroeg ik aan mijn zoontje om er een in de kooi te doen. Toen heeft hij het deurtje open laten staan. Het waren er vijfentwintig.” Gelukkig planten leguanen zich redelijk snel voort. Een vrouwtje legt twintig tot dertig eieren. Als de jongen de eerste levensmaanden beschermd kunnen worden tegen de vogels, kunnen ze later min of meer onbezorgd over het terrein scharrelen. Na twee jaar zijn ze volgroeid en eetbaar. “Als ik dit goed neerzet, kan ik met mijn armen over elkaar gaan staan. Dan word ik slapend rijk.” Aan de rand van het veld blijft Cleon staan en staart over wat eens parwabos was. “Ik ben de enige hier die zijn achterland heeft gecultiveerd”, zucht hij. Sinds de zeedijk is aangelegd, heeft het zoute water geen invloed meer op de bodem; dat biedt mogelijkheden. Maar het houdt ook in dat er flink geïnvesteerd moet worden om de grond vruchtbaarder te maken. Cleon koopt daarom het hooi van de maaiers van het ministerie van Openbare Werken op en gebruikt zijn eigen tuinafval om een humuslaag op de zoute klei aan te leggen. Op termijn moeten er pick-upladingen vol aarde worden gebracht, totdat de klei volledig is ingeklonken en er zich een vruchtbare laag heeft gevormd. “Als u over een halfjaar terugkomt, dan is het hier helemaal groen”, verzekert hij. Hij struint weer verder over de harde klei. Bij ieder wilde komkommer of bospapaya stopt de tuinder even: “Als ik u dit nog even mag laten zien. Dit eten ze ook.” Bij het achterste gedeelte van het erf staat een grote parwaboom, onaangeroerd. “Kijk”, wijst hij naar een drietal nesten van banabeki’s, “in dit gedeelte kom ik voorlopig niet. Die vogels kwamen daar en gingen nestelen. Ik laat ze met rust. Dan merken ze: ‘die man doet niets’. Als u over een halfjaar terugkomt, zal die boom vol zitten.” Cleons toekomstdroom werd geboren toen zijn dochter terugkwam van school met het jeugdtijdschrift Samsam. Daarin stond een verhaal over een Indonesisch eiland waar kinderen met leguanen spelen. “Dat is toch prachtig. Wij zijn opgegroeid met die beesten. Als we dat hier toch eens zouden kunnen hebben…” Door de informatie die Cleon van ’s Lands Bosbeheer kreeg, werd dat visioen alleen maar concreter. Via de computer kreeg hij een filmpje te zien over een Belgische vrouw op Costa Rica, die haar leguanen voert met gemalen pampoen. Dat doet Cleon liever niet. “Het moet natuurlijk zijn. Zo ben ik het gewend.” Een ander filmpje liet een man zien die zich helemaal bedekt met leguanen, reikend naar de bacoven in zijn hand. Zo ziet Cleons droom eruit. “Al die dingen wil ik meemaken.”
Tijger
Het gaat dus niet alleen om de verkoop van het vlees en het veiligstellen van de voedzame eiwitten; de kwekerij moet toeristen trekken, die Cleon vervolgens kan rondleiden door de zee van leguanen, en misschien zelfs over de nieuwe dijk. “Het is zo prachtig om onder een stuk natuur te lopen”, vertelt hij wanneer hij weer in schaduw van de fruitbomen stapt. Hij laat granaatappels zien (“die kunnen beginnende kankers weghalen”) en kattensnor (“dat werkt tegen nierstenen”). Een wespennest bungelt vervaarlijk aan een tak. “Kijk, dit is ook heel toeristisch”, wijst hij. “De wespen zijn gevaarlijk, maar als de toeristen bij mij blijven, doen ze niets. Als ik zweet en ik hang mijn hemd over een schop onder het nest, dan wennen ze aan mijn geur, dan begrijpen ze mij.” Bij een boom, die op anderhalve meter hoog in dikke takken uiteenreikt, begint Cleon te fantaseren. “Die heeft een vriend van mij als zaadje uit Afrika meegenomen. Ik weet het niet hoor, ik ken de boom niet, maar ik stel me zo voor dat er in Afrika dan een tijger of leeuw in klimt om zijn prooi te verorberen.” Inmiddels is de zon tot aan de horizon gezakt. Waarom begint hij niet alvast met toeristen rond te leiden in zijn koninkrijkje, om zo alvast wat te kunnen investeren? “Nee”, lacht hij schuw; hij heeft vandaag nog niet zo verlegen gekeken. “Weet u, er moet nog zoveel gebeuren. Het is heel goed, heel prachtig, maar het moet heel goed gefatsoeneerd worden, het moet schoon zijn. De leguanen moeten in een vijfsterrenhotel terechtkomen.” Dan lacht hij weer helder. “Ja, het is een pracht van een plan, een pracht!”