De relatie tussen China en Latijns-Amerika
De economische bemoeienis van China met Latijns-Amerika lijkt alsmaar groter te worden. Hoewel regeringen van Latijns-Amerikaanse landen het ene na het andere investeringsakkoord met China sluiten, groeit ook de weerzin tegen de Chinese aanwezigheid op het continent. In Suriname is dat al langer het geval, maar ook in Brazilië, Mexico en Nicaragua worden de nadelen gevoeld. Hoewel de relatie nog relatief jong is, is die op zijn minst ambivalent te noemen.
In januari vond voor de eerste maal in de Chinese hoofdstad Beijing een vergadering plaats van China en de Gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische Staten (Celac). Deze organisatie is in 2010 opgericht als een alternatief voor de Organisatie van Amerikaanse
Staten, waarin de Verenigde Staten een dominante rol spelen. Van Celac zijn 33 landen lid, waaronder ook Suriname. De Chinese president Xi Jinping riep op tot samenwerking op allerlei gebieden. Zijn doel is dat deze samenwerking binnen tien jaar een handelswaarde van 500 miljard USdollar bereikt. De directe investeringen zullen tot 2025 ten minste 250 miljard USdollar bedragen.
Het afgelopen decennium heeft China al zo’n 119 miljard USdollar handelsaan Latijns-Amerika uitgeleend (zie kader). Dat doet het land niet voor niets. China heeft de grondstoffen uit Latijns-Amerika nodig en beschouwt het continent ook als afzetmarkt van zijn eigen producten. De investeringen dienen dus vooral het eigenbelang van China. Met deze strategie gaat China ook de concurrentie aan met d Verenigde Staten wat betreft invloed in Latijns-Amerika, de voormalige achtertuin van de Amerikanen.
Soja en staal
In de relatie tussen China en Latijns – Amerika vallen drie elementen te onderscheiden. Op de eerste plaats is er de vraag van China naar landbouwen mijnbouwproducten uit Latijns – Amerika, zoals soja, vlees, groenten, fruit, steenkool, staal, olie, gas en bauxiet. Zo koopt China als tweede grootste economie ter wereld olie uit Venezuela, koper uit Peru en Chili en sojabonen uit Argentinië en Brazilië.
De productie wordt vaak ontwikkeld met hulp van Chinese investeerders. Voor Latijns-Amerika betekent het dat de vraag uit China meer productie oplevert, meer deviezen binnenbrengt, meer werkgelegenheid schept en meer investeringen aantrekt. Tegelijk kan de vraag ook de prijzen van deze grondstoffen opdrijven of een daling van de prijzen temperen. Ook dit levert Latijns-Amerika, in ieder geval op korte termijn, inkomsten en deviezen op. China probeert ook grond in Latijns-Amerika aan te kopen, om zo zelf landbouwproducten te produceren. In Brazilië is daarom een wet aangenomen die grondeigendom van buitenlanders – lees: Chinezen – moet beperken.
In het oosten van Suriname (bij Patamacca) heeft een Chinees bedrijf al in 2006 het recht verworven voor de exploitatie van een palmolieplantage. Lokale protesten hebben echter roet in het eten gegooid bij de uitvoering, zodat het nooit van de grond is gekomen. Argentinië heeft onlangs met China een akkoord gesloten over de bouw van een waterreactor op kernenergie. Het is de eerste stap van China om zijn techniek en kennis van kernenergie op wereldwijde schaal te gaan exploiteren.
Een tweede element bestaat uit het aanbod van China voor investeringen en kredieten aan Latijns-Amerika. Deze kunnen zijn gekoppeld aan de ontwikkeling van de landbouwen mijnbouwproductie of besteed worden aan de ontwikkeling van infrastructuur, zoals wegen. Want voor de aankoop van bovengenoemde bulkgoederen zijn wegen en transportsystemen nodig en daarom is China geïnteresseerd in de aanleg of verbetering ervan. Er is China veel gelegen aan voedselzekerheid en energie, want de regering is bang dat daar op de lange termijn problemen ontstaan. China telt 21 procent van de wereldbevolking, maar beschikt slechts over twee procent van de olievoorraden, minder dan één procent van de gasvoorraden, drie procent van de bossen, vijf procent van het koper en zeven procent van de vruchtbare landbouwgrond.
Ten derde is er het aanbod van Chinese industrieproducten op de Latijns-Amerikaanse markt. Dit betekent concurrentie voor de industrie in Latijns-Amerika, maar voor de consument betekent het toegang tot goedkope goederen en productiemiddelen. Denk bijvoorbeeld aan kleding en gebruiksvoorwerpen als speelgoed, tandenborstels en alle spullen die in de goedkope supermarkten op het continent te vinden zijn. Ook meer duurzame gebruiksgoederen zoals televisies, radio’s, (vracht)auto’s en bussen komen uit China. Voor consumenten en voor producenten die willen investeren en goedkope kapitaalgoederen nodig hebben, zoals machines en transportmiddelen, is dit prettig. Maar dit aanbod van producten kan ook leiden tot werkloosheid, omdat lokale industrieën niet kunnen concurreren met de goedkope invoer uit China. Het kan op die manier een de-industrialisatie van Latijns-Amerika stimuleren. Vooral Brazilië is hier bang voor.
De draak is een addertje
Op het eerste gezicht lijkt er sprake te zijn van een win-winsituatie. De aanwezigheid van China biedt kansen op samenwerking op technologisch gebied, diversificatie van de handel en nieuwe kredietmogelijkheden. De handel met China en de Chinese investeringen hebben over het algemeen geleid tot meer welvaart op het continent. Zeker door de hoge grondstoffenprijzen hebben regeringen sociale programma’s doorgevoerd, waarmee de armoede drastisch is afge-nomen. Voorstanders van de relatie met China benadrukken dat dit land onder veel soepeler voorwaarden leningen verstrekt dan de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Leningen maken het grootste deel uit van de Chinese investeringen. Het betekent dat Latijns-Amerika minder afhankelijk is geworden van deze internationale financiële instellingen.
Er is ook een keerzijde. Al veel langer maken economen en politici in Latijns-Amerika zich zorgen over de afhankelijkheid van het continent van grondstoffen, terwijl de industrielanden zich richten op topproducten en technologie. Raul Prebish, een Argentijnse econoom, stelt dat landen in de periferie van de wereldhandel gedoemd zijn om exporteurs van basisproducten te blijven, tenzij ze een binnenlandse productie-industrie en nauwe handelsaanbetrekkingen ontwikkelen. Deze adder onder het gras komt ook naar voren in het boek The Dragon in the Room van Kevin Gallagher en Roberto Porzacanski. De auteurs wijzen erop dat China in feite bezig is Latijns- Amerikaanse producenten uit de markt te concurreren, waarmee op de langere termijn de mogelijkheid tot economische groei van Latijns – Amerika in de verdrukking komt. Meerdere economen uiten hun bezorgdheid over dat China het Latijns-Amerikaanse continent kan opzadelen met de ‘Dutch disease’. De export van grondstoffen leidt tot een sterke groei van buitenlandse deviezen, waardoor de eigen munt in waarde stijgt ten opzicht van buitenlandse munten. Dit stimuleert de invoer van producten en maakt dat eigen industriële producten en diensten lastig kunnen concurreren op internationale markten. Het gevolg is de-industrialisatie en nog sterkere afhankelijkheid van grondstoffen en van import; een vicieuze cirkel. Bij een daling van de wereldmarktprijzen van grondstoffen ontstaat er een groot probleem voor de economie.
Ook Cepal, de Economische Commissie voor Latijns-Amerika en de Cariben, wijst erop dat landen moeten werken aan diversificatie van hun economieën. Ze moeten meer inzetten op industrialisatie en daarmee op de export van goederen met toegevoegde waarde. Daarnaast meent Cepal dat het continent voor een betere infrastructuur moet zorgen, zodat de transportkosten dalen. De commissie bepleit ook meer samenwerking tussen de Latijns-Amerikaanse landen bij het aangaan van handels- en investeringsrelaties met China. Op het moment kennen alleen Brazilië, Chili en Mexico een redelijke mate van industrialisering. Wellicht een idee voor de Surinaamse kiezer om op 25 mei te stemmen op een partij die waakzaam is voor draken en verder kijkt dan grondstoffen.