De Surinaamse Pers 1774 – 2008
Omgevallen stapels vochtige oude kranten zag journalist Archie Sumter, toen hij in 1999 een blik wierp op het archief van dagblad de Ware Tijd. De voormalige verslaggever van Brabant Pers (en dito voorlichter van Suralco) begreep de noodzaak van een persgeschiedenis van Suriname voordat het te laat was en de bronnen verpulverd zouden zijn. Met collega Marc de Koninck ging hij aan de slag. Het resultaat is K’ranti! De Surinaamse Pers 1774 – 2008. Een boek waar best wat op aan te merken valt, maar waarvan het belang groot is. Sumter zelf heeft het eindresultaat niet meer kunnen aanschouwen, hij overleed in 2006.
In 1774 liet de in Nederland geboren jurist Beeldsnyder Matroos voor ‘den goedgunstige Leezer het eerste blad, by wyze van Courant, ’t welk in deeze Colonie van Surinaamen gedrukt zynde, ’t Daglicht’ aanschouwen. Kranten kwamen en gingen vanaf dat moment, periodes van relatieve persvrijheid en van betrekkelijke censuur volgden elkaar op.
We lezen over de fameuze drukkerij van de weduwe Trefson jr. en zien advertenties voor meubelen, huisraad en slaven in de Surinaamse Courant.
Eind negentiende en begin twintigste eeuw verandert de Surinaamse samenleving en de pers verandert mee. De kranten worden een spreekbuis voor belangengroepen en maken gewag van sociale onrust. Verschillende bladen staan bijvoorbeeld lijnrecht tegenover elkaar in hun berichten over de arrestatie van Anton de Kom. Later ontstaan politieke partijen, met hun eigen dagbladen. Voormannen als Pengel combineren journalistieke en politieke werkzaamheden. Na de onafhankelijkheid probeert de pers volwassen te worden, met grote problemen in de jaren tachtig en een voorzichtig herstel vanaf 1987.
Toen duidelijk werd dat Sumter zou komen te overlijden, benaderden hij en Ellen de Vries een aantal Surinaamse auteurs met de vraag zijn werk voort te zetten, zodat deze persgeschiedenis toch geschreven zou kunnen worden. Gelukkig hebben ze aan die oproep gehoor gegeven, de verschillende, chronologisch gerangschikte, hoofdstukken hebben nu diverse schrijvers. Deze aanpak heeft echter ook nadelen. Een ervan is overlap, niet zelden krijgt de lezer uitgelegd wat hij in een hoofdstuk daarvoor al uitgebreid gelezen heeft (een aardig voorbeeld daarvan is onze eigen Parbode, die drie keer, overigens steeds correct en lovend, geïntroduceerd wordt).
Een ander nadeel vormen de verschillen in aanpak van de schrijvers. Dat zou juist een voordeel kunnen lijken (afwisseling, volledigheid), maar het resultaat is nu dat de beschrijving van de ene periode vooral over de kranten zelf gaat (drukkers, uitgevers, oplagecijfers), terwijl een andere auteur juist de rol laat zien die de pers had in de geschiedenis van het land of weer een geheel andere invalshoek kiest. Dat komt de homogeniteit niet ten goede.
Voor die moeilijke jaren tachtig zijn zelfs twee schrijvers aangezocht: Nita Ramcharan en Chandra van Binnendijk leverden beiden een verhaal vanuit hun eigen achtergrond. Op zich is het al jammer dat dit nodig is: een onafhankelijke auteur zou toch in staat moeten zijn het hele verhaal te vertellen, puttend uit bronnen van beide kanten? Vooral Van Binnendijk maakt het zich daardoor moeilijk: zij voert zichzelf ook nog eens als bron op, waardoor de noodzakelijke kritische distantie ver weg lijkt. Bij discussies over de te volgen koers van linkse journalisten na de decembermoorden (‘Als je stopt en daarmee dus het zinkende schip verlaat, zou dat dan niet een uitermate laffe houding zijn?’) is die afstand op zijn minst onduidelijk, met alle potsierlijke gevolgen van dien. Van Binnendijk staat zichzelf daar in de weg, terwijl haar ervaringen en ook haar ideeën over journalistiek in de derde wereld wel degelijk het lezen waard zijn.
Ook over de jongste geschiedenis is dit boek verhelderend. Is bijvoorbeeld voldoende bekend dat president Wijdenbosch regelmatig een lans brak voor de persvrijheid? En het volgende citaat van Desi Bouterse verdient een plek in ieder leerboek voor journalistiek: ‘Wanneer je (…) constant ‘vrijheid van pers’ roept, terwijl de contrarevolutie vrijwel volledig misbruik van diezelfde vrijheid maakt, dan ontstaat er onherroepelijk een harde confrontatie.’ Laat daar studenten Journalistiek hun tanden maar eens op stukbijten, de slimmeren zullen zich afvragen wat misbruik van persvrijheid eigenlijk is en of bij de bepaling hiervan de rechter niet als enige een rol zou moeten spelen…
Die studenten van de Surinaamse opleiding Journalistiek stromen nu overigens nauwelijks door naar de dagbladen ‘omdat zij qua kennis en vaardigheden kennelijk niet beantwoorden aan de eisen’. En de Surinaamse Vereniging van Journalisten zou zichzelf ook geen specifieke functie zien hebben bij de verbetering van de kwaliteit van de beroepsgroep. Niet de persvrijheid, maar het gebrek aan vakkundige journalisten zien de auteurs van dit boek als het grootste probleem van de hedendaagse pers. Van deugdelijke analyses, van redactiestatuten en van hoor-en-wederhoor (om maar een paar dwarsstraten te noemen) is te weinig sprake. Deze oproep tot verbetering is één van de verdiensten van dit belangrijke boek.
K’ranti! De Surinaamse pers 1774-2008. Samenstelling en (eind)redactie: Marc De Koninck, Angelie Sens en Archie Sumter. Projectcoördinator: Ellen de Vries. Uitgever: KIT Publishers/Persmuseum, ISBN 9789068325355, 24,50 euro