De toekomst van ons tastbare verleden
Binnenstad glijdt van Unesco-lijst
Sinds 2002 staat de historische binnenstad van Paramaribo op de prestigieuze Unesco Werelderfgoedlijst. Indertijd hief men het glas en werd er victorie gekraaid, maar waarom eigenlijk?
De Chinese muur staat erop, net als de Galapagos-eilanden en sinds de zomer van 2010 ook de Amsterdamse grachtengordel. De Werelderfgoedlijst van Unesco, de culturele afdeling van de Verenigde Naties, is lang, de monumenten zijn divers en vrijwel overal ter wereld wordt aangenomen dat een plaats op de monumentenlijst der monumentenlijsten een boost voor het culturele erfgoed, het eergevoel en het toerisme van het land betekent. Een plaats op de lijst wordt fel begeerd: landen als Chili, Spanje en India dienen elk jaar tientallen voorstellen voor nieuwe monumenten in. In tegenstelling tot deze landen laat Suriname zien dat het internationale teken van waardering voor cultureel erfgoed niet overal ter wereld tot daadkracht leidt. In de septembereditie van Parbode is een opsomming gemaakt van panden die onder toeziend oog van Jan en alleman weg staan te rotten of ten prooi vallen aan illegale sloop. Iedereen die plaatsneemt aan de Waterkant ziet waar een chronisch gebrek aan onderhoud aan eeuwenoude panden in een tropenklimaat toe kan leiden: een deplorabele staat van gebouwen die in andere tijden de blikvangers van de Parel van de West waren. De Unesco-uitverkiezing heeft daar weinig verandering in gebracht, ondanks dat Suriname met het ondertekenen van het Werelderfgoedverdrag zich heeft verplicht tot het ‘inzetten voor identificatie, bescherming, behoud, het toegankelijk maken en het overdragen aan komende generaties van die erfgoederen binnen hun landgrenzen die aan de criteria van Unesco voldoen.’ Geld levert een plaatsing op de lijst niet direct op, wel wordt het gezien als een belangrijke troefkaart in het werven van fondsen.
Draagvlak
Maar hoe komt het dat in Suriname het besef van het belang van cultureel erfgoed, ondanks de aanwezigheid van Unesco, niet leidt tot zorgvuldig onderhoud? Is het belang hiervan niet tot het algemeen bewustzijn doorgedrongen? En als dat niet zo is: hoe is het historische centrum dan ooit op de Werelderfgoedlijst terechtgekomen? En hoe lang en in wat voor mate kan de Surinaamse overheid verzaken in hun onderhoudsverplichting en illegale sloopwerkzaamheden oogluikend toestaan voordat Unesco in actie komt? Kan Unesco uberhaupt in actie komen? Het zijn ongeveer de vragen die sociaal-geograaf Eugenio van Maanen (1963) zich een paar jaar geleden ook stelde. Hij werkte jarenlang aan zijn ruim driehonderd pagina’s tellende proefschrift ‘Colonial heritage and ethnic pluralism’ waarmee hij op 30 juni 2011 aan de Rijksuniversiteit Groningen cum laude promoveerde. In zijn proefschrift, dat specifiek over het houten centrum van Paramaribo gaat, staan een aantal opvallende conclusies waarin Unesco niet per se wordt gespaard. Om te beginnen oppert hij de vraag of het wel terecht is dat het houten centrum van Paramaribo op het Unesco-congres van 28 juni 2002 in Boedapest als 730ste item werd betiteld als ‘outstanding universal value’, de belangrijkste peiler om toe te mogen treden tot de erfgoedlijst. Gezien de aanwezigheid van de verschillende etniciteiten valt het immers te betwisten of het centrum gezien kan worden als een ‘national icon’. Van Maanen: “Erfgoed is altijd omstreden, overal ter wereld. Wie de macht heeft, bepaalt wat tot het erfgoed gerekend wordt. Voor mijn onderzoek enquêteerde ik bijna tweeduizend Surinamers uit de vijf verschillende bevolkingsgroepen. Elke etniciteit bleek een andere kijk op het erfgoed te hebben. Zo zien de creolen het erfgoed veel meer als hun eigen geschiedenis, hun voorouders hebben immers de stad gebouwd. Maar de Javanen en Hindostanen waarderen de binnenstad enkel vanuit een esthetisch optiek. Zij identiciferen zich veel minder met de binnenstad, omdat hun voorouders veel later in Suriname terechtkwamen. Om die reden hebben pogingen tot ‘nation building’, zoals door UNESCO-nominatie, amper kans van slagen.” Ook de nominatie van het koloniale centrum nam Van Maanen onder de loep. “De vraag is eigenlijk: wie identificeert zich met het erfgoed? Als je het proces van de nominatie gaat bekijken, zie je dat het vooral vanuit Nederland is geïnitieerd. Er is uiteindelijk wel een verzoek gekomen van een aantal mensen uit Suriname bij de Nederlandse overheid met de vraag om te assisteren bij de monumentenzorg, maar de Surinaamse nominatie is in de jaren negentig vooral een Nederlandse aangelegenheid geweest, voorbereid door de Rijksdienst voor Monumentenzorg en de TU Delft, in samenwerking met een selecte groep in Suriname. Het is vooral een topdown approach geweest. Men had indertijd voor meer draagvlak moeten zorgen.”
Bedreigd werelderfgoed
Voorzitter Stephen Fokké van Stichting Gebouwd Ergoed Suriname (SGES) heeft meerdere malen laten weten dat hij vreest dat binnenkort het moment aanbreekt dat Unesco het houten centrum laat degraderen naar de ‘Lijst voor werelderfgoed in gevaar’. In het Nederlandse dagblad Trouw noemde hij in februari van dit jaar die kans ‘heel aannemelijk’. Dit komt mede door de sloop van monumenten, maar ook door de herinrichting van de Waterkant en het Onafhankelijkheidsplein, waarin SGES en Unesco niet zijn gekend. Hij wordt gesterkt in zijn zorgen door het bezoek aan Paramaribo van de onderzoekscommissie van Icomos, een NGO die Unesco adviseert over werelderfgoed, in juni van dit jaar. Het was voor het eerst sinds de nominatie dat de commissie Paramaribo bezocht en ze wilde met eigen ogen de staat van het erfgoed aanschouwen. De reportage van dat bezoek zal, aangevuld met de bevindingen van Fokké, bepalend zijn voor de toekomst van Paramaribo op de erfgoedlijst. Fokké: “Unesco formuleert haar zaken altijd heel diplomatiek, maar ik denk dat als er niet snel maatregelen getroffen worden, Paramaribo afstevent op aantasting van de universele waarde voor de mensheid.” In juni van 2014 wordt tijdens de jaarlijkse Werelderfgoedconventie een beslissing genomen over de status van het Surinaamse erfgoed. “We zitten op een hellingspunt. Het scheelt volgens mij niet veel of we komen op de lijst met bedreigd erfgoed terecht, het zal een internationale blamage zijn, maar soms is het nodig dat je mensen wakker schudt.” Tegelijkertijd is plaatsing op de lijst met bedreigd erfgoed de enige sanctie die door Unesco opgelegd kan worden aan lidstaten die onzorgvuldig omspringen met hun erfgoed. Momenteel heeft Unesco 44 monumenten geselecteerd die het gevaar lopen in hun waarde te worden aangetast door bijvoorbeeld bebouwing, ontbossing, illegale activiteiten of oorlog. Om een beeld te schetsen: alle zes erfgoederen die Syrie rijk is, staan door de burgeroorlog in dat land sinds juni van dit jaar op deze lijst. Maar ook de Boeddha’s van Bamiyan in Afghanistan, de Samarra in Irak en door de bouwplannen van nieuwe havens heeft Unesco gedreigd de Great Barrier Reef in Australië op de lijst van bedreigd erfgoed te plaatsen. Sociaal-geograaf Bart van der Aa deed een aantal jaar geleden promotieonderzoek naar de werkwijze van Unesco. Volgens hem wijst het verleden uit, dat Paramaribo zich weinig zorgen hoeft te maken over de sancties van Unesco. “Een plaatsing op de lijst van bedreigd erfgoed gebeurt alleen maar met de toestemming van het land waarin het monument ligt. Samen moet namelijk ook overeenstemming worden bereikt over de aanpak waarmee het gevaar kan worden afgewend. Een plaatsing op deze lijst wordt in sommige landen als zo’n afgang gezien, dat het zeer onwaarschijnlijk is dat ooit een monument uit dat land op de ‘Lijst voor werelderfgoed in gevaar’ komt.” En daarbij komt dat monumenten in armere landen met meer clementie worden behandeld dan monumenten in rijkere landen. “De ‘Lijst van werelderfgoed in gevaar’ bevat vooral sites in de armere landen. Sommige sites staan daar al lange tijd op, zoals in Congo. Ik kan me voorstellen dat – als dat het geval zou zijn in Nederland – zo’n site allang van de lijst was verwijderd. De problemen zijn vaak veelomvattend, zoals oorlog, geweld, gebrek aan geld en het leegroven van natuurreservaten. Ik vind het begrijpelijk dat er voorzichtig met monumenten in arme landen wordt omgegaan. Unesco wil graag dat zo’n land onderdeel blijft uitmaken van het verdrag, ook om nog te redden wat er te redden valt.”
Werelderfgoedfonds
Paradoxaal in dit verhaal is dat, mocht Paramaribo het zover laten komen dat het historisch centrum op ‘Lijst voor werelderfgoed in gevaar’ terechtkomt, er aanspraak gemaakt kan worden op het Werelderfgoedfonds. Dat is een fonds van Unesco dat geld beschikbaar stelt voor restauratie van erfgoed – enkel bij urgent risico – al is dat weliswaar slechts een schamele vier miljoen Amerikaanse dollars per jaar. Voor een lijst met 44 monumenten niets meer dan een druppel op een gloeiende plaat en daarbij zal het in het geval van Paramaribo een lastig verhaal zijn om er aanspraak op te maken, aangezien de monumenten zich bevinden in een binnenstad met veel privébezit. Daarnaast beschikt Unesco nog over een ultieme maatregel: het verwijderen van een monument van de erfgoedlijst. Deze sanctie kan wel eenzijdig worden genomen, maar daar wordt nauwelijks gebruik van gemaakt. In de ruim dertig jaar dat Unesco zich bezighoudt met de Werelderfgoedlijst zijn slechts twee monumenten van de lijst verwijderd. De eerste die deze twijfelachtige eer te beurt viel, was de Arabian Oryx Sanctuary in Oman, in 1994 toegevoegd aan de erfgoedlijst als beschermd natuurgebied voor de bedreigde Arabische oryx. Na herhaalde waarschuwingen werd dit natuurgebied in 2007 van de lijst gehaald. De overheid van Oman had besloten het gebied met negentig procent te verkleinen en de populatie oryxen was gereduceerd van 450 in 1996 tot 65 in 2007. Bij de bekendmaking van de de-listing sprak Unesco over ‘de vernietiging van de waarde van het gebied door onrespectvol menselijk handelen’. Sindsdien is nog maar één ander monument van de lijst gehaald: het dal van de Elbe bij Dresden in Duitsland. In 2004 was het dal aan de lijst toegevoegd, maar door de bouw van een hypermoderne vierbaansbrug over de Elbe besliste Unesco in 2009 om het dal van de lijst te verwijderen. Volgens Unesco tastte de zogenaamde Waldschlösschenbrug de schoonheid van het landschap en het milieu ernstig aan. De reden voor het lage aantal verwijderingen is volgens Van der Aa dat een de-listing ook duidelijk maakt dat Unesco niet in staat is geweest het erfgoed der mensheid te redden. “En wellicht speelt ook mee dat er altijd veel positivisme heerst rond het verdrag: veel landen ratificeerden het verdrag, het zijn de mooiste plekken op aarde, aantrekkelijke plekken voor toeristen. Zoiets negatiefs als een delisting past daar niet bij.” En daarbij heeft Van der Aa het vermoeden dat bij Unesco de angst leeft om landen tegen het hoofd te stoten. “Van mij mag Unesco vaker de tanden laten zien. Het verwijderen van monumenten van de lijst zodra ze hun uitzonderlijke universele kwaliteiten hebben verloren, zal nationale en lokale actoren bewuster maken van hun verantwoordelijkheid om hun erfgoed te beschermen.”
Toekomst
Volgens Van Maanen moet er van Unesco geen wonderen worden verwacht voor het behoud van het erfgoed. Volgens hem is het vooral een zaak van Suriname om meer draagvlak voor het erfgoed te krijgen. “Je kan je afvragen wie er meer belang heeft bij het in stand houden van de historische binnenstad. Misschien kom je dan wel tot de conclusie dat Nederland er meer belang bij heeft, het is immers gedeeld erfgoed van Suriname en Nederland. Dat kan een interessante discussie zijn. Maar als Suriname in zijn geheel vindt dat het ook zijn erfgoed is, dat het een deel van zijn identiteit is, dan moet het land er ook naar gaan handelen. De vraag is eigenlijk: hoe ziet de toekomst van ons verleden eruit? Die moet in en door Suriname als geheel beantwoord worden en niet in Nederland en niet door Unesco. Maar als er uiteindelijk niet naar wordt gehandeld, dan zal men in Suriname blijkbaar het erfgoed niet zo belangrijk vinden en dan zie ik de toekomst voor Paramaribo somber in.”