De verzonnen contracoup – Parbode Sneak Peek
Nederland zweeg in 1980 toen Nederlanders in Suriname werden gemarteld en vermoord. Onder druk van de Amerikanen, blijkt uit onlangs vrijgegeven documenten. Kritiek op Bouterse zou Suriname in de armen van Cuba drijven, zo werd gevreesd.\
Heb ik hem eindelijk gevonden, blijkt hij al achttien jaar dood. Joop Krol (1943–2000) had mijn vermoeden kunnen bevestigen dat na de staatsgreep in 1980 Surinaamse militairen onbekommerd Nederlanders konden vermoorden, martelen en manipuleren zonder dat de Nederlandse regering daar bezwaar tegen maakte. Krol overleefde de ontberingen (inclusief anderhalf jaar eenzame opsluiting), maar keerde als een wrak terug naar Nederland. Hij kocht een pistool in België. Op woensdagavond 20 september 2000 schoot hij in een motelkamer in Gilze-Rijen zijn tien jaar oudere vriendin Henriëtte dood. Op haar verzoek: de vrouw was terminaal kankerpatiënte en wilde niet verder. Nadat hij Henriëtte had omgebracht, gebruikte Krol de volgende kogel voor zichzelf. De laatste dertig jaar van zijn leven had hij geen contact meer met zijn beide dochters, maar direct na zijn dood wist de Sociale Dienst van Breda Belinda en Ingeborg op te sporen. Of ze even 6.000 gulden wilden overmaken, iemand moest opdraaien voor de kosten van de begrafenis.
Gevangene van Bouterse-regiem
Het ging met Joop Krol al mis vóórdat hij op maandagochtend 12 mei 1980 werd voorgeleid op een persconferentie in Paramaribo. Handboeien om, lichtblauw gevangenistenue, sandalen zonder sokken. Krol keek schichtig om zich heen. Voor het eerst in de Surinaamse geschiedenis moest een arrestant onder dwang, met de punt van een bajonet in de rug, aan de pers opbiechten wat hij had misdaan. De Nationale Militaire Raad (NMR), het zelfgenoemde college van de sergeanten die tweeënhalve maand eerder een staatsgreep pleegden, stond op het punt om het duivelse complot te onthullen waar Krol deel van uitmaakte. Legerleider Desi Bouterse zei dat het land op het nippertje aan een bloedbad was ontsnapt. De bewijzen lagen voor hem op tafel. Twaalf uzi’s, zeven stenguns, zes staven dynamiet en een sinaasappelkist vol handgranaten – meer heeft een avonturier niet nodig om de macht in Suriname te veroveren.
NMR-voorzitter Badrisein Sital richtte zich tot de Nederlander, die berouwvol naar de punt van zijn schoenen staarde. ‘Wat is uw naam?’, vroeg Sital. ‘Johannes Cornelis Krol’, klonk het timide.
Krol somde op wat hij had misdaan. Hij zei dat hij huurling van beroep was, hij had bij het Vreemdelingenlegioen gevochten in ‘Algerije, Afrika en Vietnam’. Sinds vier jaar woonde hij met zijn Leentje in Suriname, hun dochter was drie maanden oud. Als klusjesman en monteur voorzag hij in zijn onderhoud. Hij zei dat hij met de in Nederland wonende Surinaamse oud-adjudant Fred Ormskerk het plan had opgevat om een tegencoup te plegen, die tot doel had om het nog prille Bouterse-regime op bloedige wijze te beëindigen. Een huurlingenleger, gerekruteerd uit 250 Nederlandse, Surinaamse, Molukse en Venezolaanse strijders, stond te trappelen om vanuit Frans-Guyana het land binnen te vallen. Dat was bijna gelukt, maar dankzij kordaat optreden van het Surinaamse leger was de invasie verijdeld, een bliksemactie waarbij Ormskerk, de aanvoerder van de huursoldaten, was gesneuveld. Krol vertelde dat hij 40.000 gulden (circa 18.150 euro) voor zijn deelname zou krijgen; bovendien mochten de huurlingen houden wat ze tijdens het plunderen van banken en winkels buit maakten. Als extra beloning zou Krol na de tegencoup tot sergeant in het Surinaamse leger worden bevorderd. Volgens hem was ex-minister Jan Pronk van Ontwikkelingssamenwerking bij de beoogde omwenteling betrokken, evenals de consul van Venezuela, een lid van de Franse ambassade en twee oud-kolonels van het Koninklijk Nederlands-Indische Leger (KNIL). Ormskerk zou Krol een postwissel van zes miljoen gulden hebben laten zien. Na het doen van zijn spectaculaire bekentenissen werd de arrestant schielijk afgevoerd, de aanwezige journalisten in verwarring achterlatend. ‘De NMR heeft besloten om Krol niet dood te schieten. Dat doen we anders wel met dit soort mensen’, zei Sital – alsof hij al jaren, in plaats van maanden, met de mitrailleur in de aanslag het nationale welzijn bewaakte.
Vermeende coup Ormskerk
Inmiddels staat vast dat het verhaal over de vermeende coup van de Surinaamse Nederlander Ormskerk een verzinsel was, bedacht door militairen die het revolutionaire motto huldigden dat waarheid datgene is wat de vooruitgang dient. Krol was geen huurling, sterker nog: hij werd vanwege tbc afgekeurd voor militaire dienst. Er was geen huurlingenleger, er dreigde geen invasie. In het voorwoord in het internationale, Engelstalige rapport 1981 van Amnesty International werd het treurige lot van de toen nog gedetineerde Joop Krol opgevoerd als voorbeeld van de voortschrijdende verloedering van mensenrechten in Zuid-Amerika. Tijdens het schrijven van het boek Bikkel (2012) over de Ormskerk-affaire vroeg ik Amnesty om nadere informatie over Krol. Het verzoek werd afgewezen; vanwege ‘privacy’ zou het dossier-Krol tot 2041 onder de pet blijven. Onlangs kwam Amnesty International terug op deze beslissing en gaf – op verzoek van dochter Belinda – een aantal stukken (niet het volledige dossier) alsnog vrij. Dat maakt het mogelijk om tot dusver ontbrekende puzzelstukjes in elkaar te schuiven.
De meest prangende vraag in dit verhaal was, is, en blijft: waarom bleef Nederland volharden in stilzwijgen, nadat onderdaan Fred Ormskerk in gevangenschap door Surinaamse militairen werd doodgeknuppeld en de Nederlander Joop Krol in Paramaribo zwaar werd toegetakeld. Uit Den Haag werd geen woord van afkeuring vernomen, evenmin kwam er een verzoek aan Surinaamse autoriteiten om opheldering. Vragen vanuit de Tweede Kamer naar het lot van Ormskerk en Krol werden met dooddoeners beantwoord. Uit stukken uit de kluis van het Nationaal Archief blijkt nu dat het eerste kabinet-Van Agt bereid was om het sinistere spel van de Surinaamse junta mee te spelen. Volgens de inmiddels vrijgegeven notulen van de ministerraad van 9 mei 1980 legde minister Van der Klaauw van Buitenlandse Zaken zijn collega’s uit dat het onverstandig zou zijn om het regime in Suriname te dwarsbomen. ‘Amerika wil graag dat Nederland contact met de Surinaamse regering blijft onderhouden’, zei hij. ‘De Amerikanen maken zich er zorgen over dat Cuba een voet tussen de deur probeert te krijgen in Suriname’.
Gecastreerd
De Surinaamse oud-minister Haakmat (die zich uit de openbaarheid heeft teruggetrokken) zei in 1983, na zijn vlucht naar Nederland, dat Krol werd gecastreerd voordat hij op de persconferentie (naar verluidt gedrogeerd) het woord voerde. Leentje Krol-Romein, echtgenote van de vermeende putschist, schreef (op advies van de Nederlandse ambassade die niets voor haar kon doen) op 22 juni 1980 een brief aan het Amnesty-kantoor in Amsterdam. Haar man was op 1 mei om half zes ’s morgens door de militairen van zijn bed gelicht. Leentje had geen idee wat er aan de hand was, niemand vertelde haar iets, totdat ze van een Franciscaner non begreep dat Krol achter de tralies van de Santo Boma-gevangenis zat. Dat was schrikken toen ze hem op zondagmiddag 15 juni te spreken kreeg. Krol vertelde: ‘Na mijn aanhouding heb ik drie volle dagen naakt in een cel gelegen, zonder eten of drinken, en ze hebben me dusdanig geranseld dat ik een gescheurde lever heb, kapotte nieren, kapotte blaas, kapotte galblaas, linkeroog blind, kraakbeen van mijn stuit gebroken, veel pijn bij het plassen of afgaan en last but not least hebben de heren van de NMR het mes in mijn geslachtsdelen gezet’. In het Militair Hospitaal in Paramaribo werd Krol opgelapt, voor zover dat mogelijk was. ‘Daar heeft men getracht hem te vermoorden,’ ging Leentje Krol verder in haar brief. ‘Door ingrijpen van een andere militair kon dit worden voorkomen. (…) Hij krijgt in de gevangenis net genoeg te eten om in leven te blijven. Ik mag hem éénmaal per week (’s zondags) fruit brengen en dertig minuten bezoeken in bijzijn van vier cipiers en de commandant, met een grote tafel tussen ons in. We kunnen geen woord tegen elkaar zeggen’.
In het voorjaar van 1980 werkte ik als correspondent voor NRC Handelsblad in Paramaribo, een kortstondig avontuur waar abrupt een einde aan kwam toen een militaire jeep me in het holst van de nacht kwam ophalen. Ik had bij geruchte vernomen dat ijzervreter Ormskerk was opgepakt wegens het beramen van een tegencoup – en dat hij dat niet meer kon navertellen. In mijn naïviteit dacht ik dit nieuws telefonisch te kunnen checken bij de perswoordvoerder van de NMR, die me tot dan toe steeds ter wille was geweest. Hij waarschuwde me dat de kwestie ‘gevoelig’ lag en dat ik me er beter niet mee kon bezighouden. Het gevolg was een nachtelijk onderhoud met de militairen, die vooral wilden weten wie me had verteld dat Ormskerk dood was. Ze verboden me over de affaire te publiceren. Ze brulden dat er weinig voor nodig was om me een kopje kleiner te maken. Omstreeks half vijf die ochtend moest ik buiten op een bankje gaan zitten, totdat rond twaalf uur ’s middags Bouterse, fris gewassen en geschoren, quasi verbaasd (‘Zit u hier nog?’) me kwam vertellen dat ik mocht gaan. Hij bond me op het hart om tot nader order niets over de zaak te schrijven. Dit viel onder ‘staatsgeheim’ en met schenders van staatsgeheimen loopt het slecht af.
Die avond, zondag 4 mei, begeleidde een Nederlandse diplomaat me naar het vliegveld. Volgens hem liep ik gevaar als ik langer in het land bleef. In Nederland had intussen NRC-collega Frans van Klaveren het telefoonnummer van de familie Ormskerk in Ermelo opgespoord. De familie wist van niets, Buitenlandse Zaken had verzuimd om de nabestaanden in te lichten. Gaandeweg raakte ik ervan overtuigd dat duistere krachten bezig waren om rookwolken op te trekken rond dit mysterie. Achteraf begrijp ik de paniek wel. Een Nederlandse journalist die over dit sterfgeval zou gaan schrijven, dreigde het scenario onderuit te halen. Het was de bedoeling om Ormskerk simpelweg te laten verdwijnen. Nooit meer iets van gehoord, opgelost in het luchtledige, zo deden ze dat in Argentinië in die tijd ook.
Lees het hele artikel in het augustusnummer van Parbode