De vrouwen van Abenaston
De vrouwen van Abenaston
Gezellig en sterk
Op zondag 12 mei vierden de dorpsvrouwen van Abenaston Mama daka, Moederdag. Maar langs de Boven-Suriname is het even bezongen geworden, om daarna weer keihard aan de slag te gaan. “Kom, we gaan naar mijn kostgrondje.”
Terwijl de kerkklokken luiden, komen de kinderen binnen met een boeketje of een zelfgemaakt moederdagcadeau in de hand. Ze nemen plaats op de eerste rijen vooraan in de kerk. De iets oudere tieners gaan in het midden zitten, waarna de ouderen volgen. Sierlijk gebreide schouderdoeken hangen waardig over de schouders van de jongemannen. Ook aan de haardracht en de kleding van de meisjes is ruim aandacht besteedt. De EBG-kerk in Abenaston verschilt qua bouw niet veel van de EBG-kerken in de stad. Alleen is deze kerk van binnen niet aangekleed. Op de witgeverfde banken, een podium en een algemene kerktekst verwerkt op een pangi na, is er verder niets bijzonders aan decor. Op de achtergrond spelen de tonen van ‘Mama dey nanga neti mi e kre. Mama faf yu tide?’ uit de boxen. De speciale moederdagliederen zetten de toon. De kerk bevindt zich ongeveer honderd meter van de rivier. De afgekalfde grond rondom het gebouw vormt een wildwaterbaan als het regent. Nu de zon prachtig vanachter de bossen omhoog komt, vertoont de grond een dorre aanblik. De dienst wordt geopend en de voorgangster spreekt de kinderen en de moeders toe. “Tide na mama daka.” Vandaag is het Moederdag. Ze vraagt de kinderen lief met hun mama om te gaan. “Als je gewend bent je moeder uit te schelden, doe het vandaag niet. Doe het in feite nooit. We zullen God om vergiffenis vragen opdat we het niet langer doen.” De moeders krijgen woorden van dank voor hun geduld, de voeding die ze klaarmaken en hun rol in het leven van de kinderen. Er wordt luidkeels gezongen uit de kerkboekjes, waar eigenlijk niemand in kijkt. In dit EBG-dorp zijn de kerkliederen met de paplepel ingegoten. De leerkrachten hebben duidelijk tijd gestopt in de zang en een gedichtpresentatie door de kinderen. De aanwezige vrouwen genieten zichtbaar. Aan het eind van de dienst geven alle kerkgangers elkaar een hand en wensen ze elkaar een fijne Moederdag toe. Nieuwsgierigheid naar de Saramaccaans sprekende vrouwen uit dit dorp kriebelt. Wie zijn ze en wat doen ze?
Kostgrond
Met een zelfverzekerde blik rondt Helga Jonah met haar jongste zoon op de arm de werkzaamheden rond haar huisje af. “Kon un gwe na gron”, beveelt ze. Het is tijd om naar de kostgrond te gaan, ongeveer een kilometer verder. De rondingen rond haar borst, heupen en billen bewegen gepassioneerd mee terwijl ze zich verplaatst. Haar opvallende haar is zacht, kroes en lang. Het is moeilijk te schatten hoe oud ze is. We komen langs het huis van buurvouw Lygia Huur. “Kunnen we langs jouw kostgrond?”, vraagt Helga in het Saramaccaans en wijst naar mij. “Zij schrijft over wat wij vrouwen van Abenaston doen aan werkzaamheden.” Lygia stemt toe en vraagt haar man op haar zoon te letten. Het is een goed moment voor de twee om gezellig even bij te kletsen. Op behendige wijze kapt Huur het onkruid uit de weg. We komen aan op een plek midden in het bos, waar gevelde, aangebrande bomen liggen. Tussen de stammen en het gras door liggen de napi, sopropo en pompoen. Huur baant zich een weg naar de tayerblad. Ze plukt een bosje dat vandaag als groenten bij de hoofdmaaltijd zal prijken. “Yu sabi disi?”, vraagt ze giechelend wanneer ze terugloopt. “Dit is maka maka om mee te baden.” Lachend laat ze een andere plant zien. “Dit is a nango switi. ‘Het gaat lekker’ betekent dat. Als je een man hebt, moet je met deze bladeren baden.” Als het kwartje gevallen is, gieren we het uit.
Traditionele draagzak
Weer bij Lygia thuis, zingt ze voor haar zoon die in de deuropening staat te huilen om haar afwezigheid: “Wit man oooh. Mi do”: wit mannetje, ik ben aangekomen. Zijn koosnaam heeft hij waarschijnlijk te danken aan zijn asblonde haren en lichte uiterlijk die doen denken aan albinisme. We nemen afscheid en lopen verder naar Helga’s kostgrondje, dat vijftien minuten lopen is. Ze buigt zich voorover. Legt haar zoon op haar rug, schudt de pangi uit die ze vervolgens om hem heen legt en vastbindt om haar borst en buik. De traditionele draagzak voor de kinderen. Comfortabel laat hij zich door het ritme van haar bewegingen binnen de kortste keren in slaap sussen. De zoektocht naar sopropo’s kan beginnen. Ze hangen of laag over de grond of hoog in een palm. Door de voorbereidingen van de Moederdag-viering, kon Helga enkele dagen niet naar haar kostgrond gaan, waardoor de meeste sopropo’s overrijp zijn geworden. Samen oogsten we vier sopropo’s, een bosje gogomango en een bos tayerblad. “Mijn oudste dochter heeft ook een kostgrond hier verderop. Zij woont al samen. Twee van mijn kinderen wonen in de stad, daar gaan ze naar school.” Steeds na een paar zinnen vraagt ze ‘yu e ferstan?’ – versta je me? De vijf andere kinderen wonen bij haar en gaan in dit dorp naar school. Door de intrede van de naschoolse opvang ziet ze die pas na vijf uur weer. “De naschoolse opvang is goed, omdat ze zo meer leren. Maar het is ook zwaar voor mij om zonder hulp van de kinderen het huishouden in orde te krijgen.” Met de oogst in handen lopen we terug naar haar huis. Ze zet de groenten in de buitenkeuken en laat een stapel gedroogde maripa’s zien. “Deze verzamelt mijn man in het bos en ik maak er maripavet van.” Het witte gestolde vet heeft ze in een pot zitten. Het heeft bijna geen geur. Het vet heeft dezelfde functie als spijsolie die bij de bereiding van vlees en groenten wordt gebruikt.
Gezelligheid
“So, da we go na lio.” Zo, nu naar de rivier, zegt ze terwijl er een teil met vuile kleren op haar hoofd gaat. Met het kind nog altijd op de rug, loopt ze richting het water. De tocht van en naar de kostgrond was uitputtend. Maar Helga geeft geen teken van vermoeidheid, dus dan doe je sterk en loop je braaf nog een kilometer naar de rivier. We komen langs verschillende hutten waar vrouwen in een gezellig onderonsje pinda aan het doppen of rijst aan het stampen zijn. Voor sommige hutten liggen padi, kleine visjes en geraspte kokos te drogen in de zon. De nieuwsgierigheid is wederzijds. Allemaal willen ze weten wat wij hier aan het doen zijn. Ook ditmaal wordt mijn Saramaccaans op de proef gesteld. ‘Ie de noh?’, wordt regelmatig geroepen om te vragen hoe het gaat. ‘Mi de woooooh’, is de juiste zangerige manier om te antwoorden dat alles goed gaat. Na alle tussenstopjes komen we aan bij de rivier, op de rots waar alle vrouwen hun kleren en vaat komen wassen. Dit is het moment waar elke vrouw dagelijks naartoe leeft. De gezelligheid langs de rivier begint zo gauw de spullen neergezet zijn. De onderwerpen zijn uiteenlopend, maar al gauw komen we op de verschillende badkruiden die gebruikt worden en de effecten hiervan. Wonnie, een vrouw met een gezet postuur, is de gezelligste uit de groep. Met de nodige mimiek en intonatie beschrijft Wonnie op een hilarische manier over de strakheid die de bladeren bij vrouw teweegbrengen. “If a man bing gwenti e go floep floep, ding wiri e mik’ ai firi lik na tifi yu abi drape.” Is je man floep floep gewend, nu gaat hij alsof je daar tanden hebt zitten.
Inkerven van de huid
Praten over seks brengt ons op de kamda, het inkerven van de huid met een scherp mesje of scheerblad. Gezegd wordt dat deze inkervingen een sensuele werking hebben op de man. Hoewel het een oude traditie is die niet zo zeer wordt toegepast door de jongere generaties, zou het huidreliëf, indien een jonge vrouw dat zou willen, wel geplaatst kunnen worden. “De vrouw bepaalt dat zelf”, zegt Wonnie. Een oudere vrouw die de inkervingen op verschillende plekken op haar lichaam heeft, laat haar rug zien. “De ribbels geven de man een kick”, legt ze uit. Een eeuwenoud opmerkelijk schoonheidsteken. De rivier dient niet alleen voor de gezellige onderlinge tori’s, maar is multifunctioneel. Simultaan worden potten geboend, kleren geschrobd en vissen gevangen. De gewassen aluminium potten blinken in de zon. De zeep waarmee de vaat wordt gedaan is een blok harde crème, rechthoekig en ongeveer vijftig centimeter lang, waar de vrouwen steeds een stuk vanaf snijden. De vettige substantie zorgt voor het extra blinken van het aluminium kookgerei. De kleren worden met normale poederzeep gewassen, geschrobd en uitgewrongen in de rivier. Met zo’n onbeperkte toevoer van water hoef je je absoluut nooit zorgen te maken over het opraken of verspillen ervan. Op een andere rots wordt meteen voor eten gezorgd. Sommige vrouwen staan met een hengel te vissen terwijl anderen kwana’s vangen met een koffiefles en korrels rijst als aas. Deze laten ze zinken tussen de rotsen. Ieder minuut komt er minstens één vis in het potje vast te zitten. De vrouwen haasten zich dan de fles uit het water te halen en de vissen in een bak te verzamelen. Die worden ter plekke schoongemaakt om later op de dag gebakken te worden.
Schooljuf
De basisschool is luttele meters verwijderd van waar de vrouwen hun dagtaken voltooien. Op de Obed en Alexanderschool geven acht leerkrachten, onder wie een man, onderwijs aan de kinderen. De leiding ligt in handen van Nelly Pengel, die zelf de zesde klas lesgeeft. Enkele leerkrachten zijn niet al te lang geleden afgestudeerd en zitten hier hun verplichte dienst uit voor een periode van drie jaren. “Nee, het is niet erg om niet in de stad te zijn. Wel was het wennen in het begin. Vooral toen er gedurende twee weken geen stroom was in het dorp”, vertelt een van de juffen. Voor Saditia Adipi is hier lesgeven thuis zijn. Ze komt uit Abenaston en woont daarom ook niet in het leerkrachtencomplex maar gewoon in het dorp. Zij geeft les in de vierde klas en straalt een natuurlijke rust uit. De kleuter-B-juf, Dorothe Vinisie, komt net haar klas binnenwandelen met de kleuters. Ze waren kort daarvoor buiten gaan spelen. “Ik vind in het binnenland wonen en werken een goede manier om te bezuinigen. Hier kun je niet makkelijk zeggen dat je een ijsje lust en dan snel naar een fastfoodzaak gaan”, vertelt ze wijzend naar de natuur om haar heen. Op deze manier kan ze sparen en haar huis bouwen in de stad. Zij woont met haar dochter en zoon in het complex. Wanneer de school rond vijf uur uit is, hebben de juffen tijd voor hun eigen huishouden. Dit vindt ook plaats langs het water. “Je wordt gewoon deel van de gemeenschap en neemt hun doen en laten, maar zeker ook hun taal over”, legt schoolhoofd Pengel uit. Zij is al langer dan zeventien jaar werkzaam in het binnenland. Haar loopbaan begon op Djumu. “Ik heb een maand lang elke avond moeten huilen. ‘San mi kon du dya?’, vroeg ik mezelf steeds af. Ik ben daarna even naar de stad terug gegaan, maar ik baalde al gauw en ben teruggekomen. Sindsdien wil ik in het binnenland blijven. In de stad heb ik een vakantieadres. Hier is mijn thuis.” Pengel put haar motivatie uit de prestaties die de kinderen neerzetten, dat geeft haar een bevredigend gevoel. “Ik had in het dorp Djumu een jongen in de vijfde klas die graag dokter wilde worden. Toen ik hem de eerste keer na jaren terugzag, zat hij op het IMEAO en de tweede keer op de medische faculteit. Daar ben ik trots op.” In de jaren heeft Pengel zowel het Aukaans als het Saramaccaans leren spreken. Ze heeft les gegeven, maar tegelijkertijd ook les gehad van de kinderen die haar de talen leerden. Di Abena muye tya switi ma den taanga tu…: of dit de juiste Samaaka-manier is om te zeggen dat ‘de vrouwen van Abenaston echt gezellig maar ook erg sterk zijn’, weet ik niet. Maar dat ze sterk en gezellig zijn, staat vast.