Djaksen One en Djaksen Two
Schrijver en columnist RAPPA legt iedere maand de Surinaamse samenleving op de pijnbank
Robbietje-van-de-buren had vijf honden. Alvast die twee mannetjes: echte Surinaamse honden. De hele dag zochten ze eten, ze drukten hun drollen net voor onze mofo-doro, ze blaften wanneer ze niet moesten blaffen (tijdens het rustuur of ’s nachts) en gingen inbrekers kwispelstaartend tegemoet. Gelukkig maakten die drie wijfjes geen grappen.
Het beste in vorm waren die twee mannetjes als ze onderling om een loops wijfje vochten; dan jankten, gromden, grauwden en hapten ze minutenlang verwoed op elkaar in om daarna bloedend en hijgend tanden voor elkaar te pieren. Helemaal dramatisch werd het als de ene het loopse wijfje penetreerde totdat hij zich vastgedjakt had en de andere dan woest kwaad op de ene inhapte om ook een brik te krijgen. Maar als de ene auto in de kleine garage staat, kan de andere er niet bij. Dus dan zag je de innig verbonden dua-liteit zich luidkeels verdedigen tegen de scherpe tanden van hun belager, de oppositie. Het lawaai was huizenver te horen en ik had vooral medelijden met dat arme wijfje, poti, nog erbij wan skrantjie sani.
“Haal dat arme wijfje weg”, zei ik over de schutting kijkend.
Robbietje-van-naast probeerde dat; eerst gooide hij water op hen, neks no happen. Alleen werd de betegelde terrasvloer dankzij het water, vermengd met slijm, bloed en andere vochten spiegelglad.
“Het gaat niet”, zei Robbietje in paniek, “straks bijt die ene die andere nog dood.”
“Wacht, ik kom je helpen”, zei ik en ik maakte al aanstalten om over de schutting te klimmen.
”Hoeft niet, ik kan het wel aan, kijk zo doen we dat.”
Robbietje begon aan één van de diametraal staande honden te trekken, gleed pardoes uit, kwam midden in de kluwen honden terecht en opeens hoorde ik hem ook snerpend gillen. Mijn dagoemati-buurjongen was ook gebeten, in z’n kuit en aan z’n hiel en even later rende hij bloedend, blèrend en hinkend naar binnen. Het hondengevecht om het beloofde ding ging nog even rustig door, totdat Djaksen One met z’n hanging-banging vrijkwam en Djaksen Two gelijk zijn potje biljart wilde gaan spelen. Maar dat arme wijfje had haar portie voortplantingsgeweld al gehad en wilde nu wel een beetje rust. Dus ze hapte haar nieuwe lover ferm in z’n nekvel en onze wannedoe pusher moest toen jankend van opgekropt en gezwollen verlangen de aftocht blazen. Op hetzelfde moment zag ik hoe buurvrouw Robbietje meer dood dan levend in de auto
deponeerde, achter het stuur sprong, de wagen full speed rieworste en de al wrakkige houten poort gewelddadig opensloeg. Het loopse wijfje zag haar kans schoon en ging op de loop, met die twee krasdagoes er achteraan.
“Ik zal ze terugjagen en die poort weer op z’n plaats zetten”, zei ik tot buurvrouw. Ik dacht: ‘breng Robbietje snel-snel naar de Eerste Hulp voor een kleminjectie, voordat hij begint te stuiptrekken van de tetanus!’
Tot de dag van vandaag gaat het bij de honden en in de politieke arena nog altijd net zo. Als de ene zich, in naam van het kiezersvolk, aan de pot vastgedjakt heeft, hapt, bijt en grauwt de andere om ook in ’s lands kassa en massa te gaan graaien. En als Number One uitgegraaid is, en Number Two eindelijk aan zet is, jaagt die iedereen die riekt naar de vorige weg, vanwege ‘veranderde beleidsinzichten’, maar feitelijk om vrijelijk te gaan pimpen, pompen, pempen en pampen volgens het SRRVGWB-systeem, dat is: Snel Regelen en Reizen, en Veel Grond en Woningen Beloven. En dan probeert de vorige club alles te dwarsbomen om weer een brik te krijgen. De oplossing? Of één mannetje of de wijfjes laten steriliseren. Maar hoe vertaal je dit naar de politieke arena toe? Eén mannetje? Dat riekt naar dictatorschap. En dat steriliseren? Geen verkiezingen meer? Nee, dat kan ook niet. Dan maar etnisch doormodderen? Misschien willen we dat.
La’we nuchter kijken hoe ver we na 36 jaar staatkundige onafhankelijkheid, twee militaire opstanden, een burgeroorlog en een half dozijn verkiezingen, presidenten en A-sem-lees, gekomen zijn en hoe we verder moeten zonder, net zoals vaak bij ons voetbal, steeds geheide scoringskansen om zeep te helpen, omdat ‘ik alleen wil scoren en ik weiger samen te werken met die anderen’.