Dreigen
Rappa ontleedt op zijn typisch eigen(wijze) manier
bekende en minder bekende woorden
Nee, geen ‘dreigen’ van ‘Er dreigt gevaar’, maar van ‘Juf, Ronald dreigt me’, in de betekenis van: ‘hij treitert me’. Van Donselaar en De Bies noemen dit Surinaams (-Nederlands) woord in hun respectieve woordenboeken. We houden van ‘dreigen’ in dit land. Als jongeling zag ik leeftijdsgenootjes oudere mensen dreigen met allerlei bijnamen. Zo had je ‘Papira’, die zo mager was als een velletje papier; ‘Boemba’, een vrouw met enorme bolle bobbies; ‘Koendoe’, met die permanente buil op zijn voorhoofd; ‘Janke’ een man die steeds stond te klagen, en ga zo voort. Als je deze mensen op straat bij hun bijnaam ‘dreigde’, renden ze je achterna en smeten alles wat ze konden vinden in je richting, inclusief de verschrikkelijkste krachttermen. Zeer taalverrijkend voor ons! Maar zo lokten we onwetenden ook in de val. We zeiden tegen een nieuwe buurjongen: ‘Zie je die kleine, dikke man daar met die bodembatra-bril? Als je beleefd tegen hem zegt: ‘Dag Puffy’, geeft hij je wat lekkers. Onze vriend stapte op de man af en groette hem beleefd. Hij zag Puffy’s ogen groot worden achter de dikke brillenglazen, diens mond zakte open en in plaats van wat lekkers, braakte de man keihard uit: ‘Na dreigi yu wan dreigi mi, nò? Yu kawr… sakk…ma p… str… bonkoro boe… yu’. En als die jongen niet snel weggerend was, had hij nog een paar rake klappen gehad. Wij natuurlijk plat van de lach. De beste was ‘Bonanza’, een wat oudere alcoholverslaafde. Als je zelfs de ‘Bo’ van de toen razend populaire tv-serie riep, of de begintonen van het bijbehorend deuntje zong, kreeg hij al z’n vlaag, oftewel z’n Bonanza-winti. Als we met de bus naar de stad gingen en we zagen hem, hing een van ons uit het raampje en blèrde het ritmisch deuntje: ‘Ten tenterèn (3x) teneree-ree, ten…’. Scheldend en tierend rende hij dan zonder uit te kijken de straat op, de bus achterna. Spannend om te zien hoe hij steeds net niet werd aangereden. Tot de dag dat we Bonanza languit op het trottoir zagen liggen; net werd hij afgedekt en op een brancard gelegd. ‘Hij viel opeens dood neer’, zei Volume, een tonrond buurmeisje. Kaw-Kiendi begon toen hardop de Bonanza-tune op te dreunen en zie, het ‘lijk’ schokte onder het laken, een vreselijke vloek weerklonk, het laken werd weggesmeten en de man sprong van de brancard. We stoven gillend uiteen. Na wat wankele stappen plofte hij voorover, nu wel echt dood. Een korte wederopstanding was dat.