Een verhaal uit de slaventijd
Ma Kankantri is een verhaal uit de slaventijd dat geschreven werd door een Surinamer. Henri François Rikken werd in mei 1863, een maand voor de afschaffing van de slavernij, geboren in Paramaribo. Zijn vader was Jacobus Henricus Rikken en zijn moeder de ‘kleurlinge’ Elisabeth Maria Jantke, die rond 1825 geboren was.
Rikken werkte als katholiek priester in Coronie, Para en Nickerie. Hij bestudeerde de geschiedenis en folklore van Suriname, en verdiepte zich in het Sranantongo. In totaal schreef hij drie historische romans, die als feuilleton verschenen in dagbladen en tijdschriften. In 1901 publiceerde hij Tokosì of Het Indiaansch meisje. Een jaar later verscheen Codjo, de brandstichter, zijn enige verhaal dat in die tijd in boekvorm werd uitgebracht (in 1904, en een herdruk). Ma Kankantrie, een verhaal uit de Slaventijd rond 1800 verscheen in 1907 in de het katholieke dagblad De Surinamer. Dankzij de onvolprezen Nel Sedoc verscheen dit verhaal in 2007 alsnog in boekvorm.
Vaak als we iets lezen over slavernij, gaat het over het zware veldwerk op de plantages. De kracht van Ma Kankantri is dat het ook een andere kant van de slavernij laat zien. De nadruk ligt op mensen die weliswaar in slavernij leefden, maar die ook een rijke cultuur, taal en gewoonten hadden. Zo begint het verhaal met een wedstrijd tussen de verschillende Doe-gezelschappen.
De Does van de mensen van de plantages (Pranasi-doe) concurreerden hevig met die van Paramaribo (FotoDoe). Zij tooiden zich met prachtige namen zoals Boen nem de gi grani (Een goede naam is eervol), Misgeene (Afgunst) en Falsi lobi (Valse liefde). Ook begrafenis- en rouwrituelen komen uitvoerig aan bod. Bij het overlijden van Caro werd het lijk gereinigd met water waarin oranjebladeren waren gekookt. Het lijk, in de beste witte kleding gestoken, werd op een stoel geplaatst. Familieleden en vrienden namen plaats in een kring om het lijk. Papaja werd op de grond gelegd en er werd een kaars ontstoken, die pas op de achtste dag om een uur of tien ’s avonds werd uitgeblazen. De schilderijen en spiegels aan de wanden werden omgedraaid, zodat de geest zich daarin niet zou spiegelen.
Vervolgens werd het lijk in een eenvoudige witte kist gelegd. Er werd gezongen en in de handen geklapt. Voor de mannen, vooral de dragers van de kist, werd er rijkelijk dram (sterke drank) geschonken. Vlak voor dat de kist dichtging, werden alle aanwezige kinderen van het voorhoofd tot aan de punt van de neus met zwart roet bestreken. Een van de volwassenen nam een kind op en sprak tot het lijk: ‘Joe sie na pikien? A de pratti nanga joe, jere! Effi wan maka de na hem passi, poeloe hem gi hem, opo passi gi hem’. Het kind werd driemaal over het lijk heen getild. Dat gebeurde met alle kinderen. Twee slaven spijkerden de kist dicht en de stoet zette zich in beweging onder het zingen van ‘Boko dede kom go beri man’.
De begraafplaats aan de Rust en Vredestraat, ook wel Savanne genoemd, was speciaal bestemd voor slaven. Daar werd de kist onder luid gezang in het graf neergelaten en werd op de weer aangestampte aarde gedanst. De voorman van de dragers riep: ‘No wan soema moe tjarie krei komopo ini a beripe’ (Niemand mag wenend het kerkhof verlaten). In grote stilte ging men heen en iedereen keek strak voor zich uit. Omdat, als men om zou kijken, de jorka (geest) je voor je onbescheidenheid zou straffen.
Natuurlijk was Rikken een vertegenwoordiger van de katholieke kerk en had hij daardoor zo zijn bedenkingen over winti en bijgeloof. Maar hij getuigde van grote kennis van de Surinaamse cultuur van de ‘gewone mensen’ en van de Surinaamse geschiedenis. Hij schreef speciaal voor een breed Surinaams publiek, niet voor de koloniale bovenlaag. Henri François Rikken behoorde tot de kleine groep van Surinamers die de geschiedenis en cultuur vooral vanuit de eigenheid benaderden.
Ma Kankantri. Een verhaal uit de slaventijd rond 1800. François Henri Rikken. Oorspronkelijk verschenen in De Surinamer (1907). Nieuwe uitgave: Stichting Rust en Troost, Veendam (2007)