Eerste slippertje
Iedere maand vertellen lezers
over de eerste keer dat zij
een scheve schaats reden
Mijn geluk
Helen (48)
“Mijn moeder is altijd een trotse vrouw geweest. Toen mijn vader ons verliet voor een andere vrouw, sprak iedereen erover. Mijn moeder schaamde zich en daarom was het voor haar belangrijk dat wij fatsoenlijke vrouwen zouden worden. Elke dag naar school en op zondag naar de kerk. Niemand mocht of kon een slecht woord over ons spreken. Wij waren haar trots.
Ik was de jongste van de zes meisjes en de laatste om met een vriend thuis te komen. En Marc viel meteen in de smaak. Hij was knap en charmant – de perfecte schoonzoon. Hij zorgde voor zijn vader, werkte bij de boterfabriek en had grote dromen. Hij had onze harten gestolen en het duurde niet lang voordat hij mij vroeg om te trouwen. Even leek het een droom, maar toen ik bij hem en zijn vader ging wonen, leerde ik hem echt goed kennen. Zo mooi als zijn gezicht was, zo lelijk was hij van binnen. God als me getuige, hij heeft me nooit geslagen, maar z’n mond… hij kon je goed beledigen. Ik was nergens goed voor. Ik was te dik en alleen maar goed om te koken en schoon te maken. Toen Marc ontslagen werd bij de boterfabriek, moest ik van hem gaan werken. Ik besloot loten te gaan verkopen voor de loterij. Elke zaterdag kwam een lange man langs om loten te kopen.
Terwijl hij in de rij stond, stak hij boven iedereen uit en bleef naar me lachen tot hij aan de beurt was. Eens vroeg hij mij om zijn nummers voor hem te kiezen. En juist die keer waren zijn nummers goed en won hij wat geld. Vanaf toen was ik zijn geluk en hij moest het met me ‘vieren’. In mijn binnenste wist ik dat ik hem leuk vond, dus ik wist dat ik het eigenlijk niet moest doen. Maar ik heb het toch gedaan. We dronken eerst een drankje, van een drankje kwam een etentje en van een etentje kwam een zoen. Maar om Roël te kunnen blijven zien, moest ik liegen. Ik wilde bij hem zijn, dus vertelde ik Marc dat ik een extra schoonmaakwerk had gevonden.
Op een avond wandelden we langs de Waterkant en werden we betrapt door de vader van Marc. Toen hij ons zag, schold hij me vies en vuil uit. Ik kon niet meer naar huis. Ik wist niet wat ik moest doen. Ik wilde ook niet met Roël mee naar huis, dus ging ik naar mijn moeder. Ik vertelde haar alles en ik was bang dat ik haar teleur zou stellen om wat ik had gedaan, maar ze wist het al. Ze had al die tijd al gezien hoe ongelukkig ik was en hoe ik de laatste tijd plotseling weer straalde. Ze herkende het gedrag, omdat mijn vader zich ook zo gedroeg toen hij een andere vrouw had. Hij was ongelukkig met moeder, maar gelukkig met een ander. Toen stopte een auto voor de deur en kwam Marc schreeuwend op het erf. ‘Je dochter is een motjo’! ‘Tapoe’, riep mijn moeder en hij was meteen stil. ‘Niet hier. Als je goed voor een vrouw zorgt, heb je deze problemen niet. Yu naga yu pa – pasa go!’ Ik kon het niet geloven. Marc liep in alle stilte weer naar zijn auto en reed samen met zijn vader weg. Ik keek mijn moeder aan. Ze had tranen in haar ogen en tot de dag van vandaag… ze is er niet meer… ben ik haar dankbaar. Na so a ogri disi tjari wan bun, want ik ben nu al meer dan twintig jaar gelukkig getrouwd met mijn Roël. Soms is een ander gewoon beter.”