Eigenzinnigheid rond de olieprijs
Zo chaotisch als het er binnen de wereldeconomie momenteel aan toe gaat, zo onstuimig zijn de ontwikkelingen rond de brandstofprijzen. Gebeurtenissen die zeker niet los staan van elkaar. Voor een vat olie moest vorig jaar op het hoogtepunt meer dan 140 USdollar worden betaald, inmiddels is de prijs meer dan gehalveerd. Ook in Suriname zijn de gevolgen voelbaar. Dicht bij huis, in Venezuela, maakt echter niemand zich zorgen. Zeker niet zolang de regering het niet aandurft om de lachwekkende literprijs van, omgerekend, zo’n 0,10 srd aan te passen.
Een blikje soft kost in Venezuela twintig keer meer dan een liter benzine. Chauffeurs geven vaak een grotere tip aan de pompbediende die hun voorruit schoonmaakt, dan wat ze betalen voor de tankbeurt. De eigenzinnige prijszetting komt vooral de eigenaars van de naar schatting vier miljoen auto’s in Venezuela ten goede. De veel talrijkere arme Venezolanen die het openbaar vervoer gebruiken, zouden veel beter af zijn bij een normale verkoopprijs. Op die manier zou de Venezolaanse staat miljarden USdollars extra binnenkrijgen die naar investeringen in onderwijs, gezondheidszorg of de landbouw kunnen gaan.
Zeker nu de olieprijs dramatisch is gedaald, waardoor de inkomsten uit de export van olie fors zijn teruggelopen, zou de Venezolaanse regering de prijs aan de pomp in eigen land op moeten trekken. Maar president Hugo Chávez beseft dat dit electorale zelfmoord zou betekenen. In januari 2007 zei het staatshoofd nog: “Het is waanzinnig benzine zo goedkoop aan de man te brengen, we kunnen hem nog beter cadeau doen.” Chávez liet toen onderzoeken of de prijs kon worden opgetrokken. Maar tot nu toe is dat nog niet gebeurd.
Zolang de olieprijs hoog was en het geld dus binnenstroomde, kon Venezuela zich het veroorloven benzine in eigen land bijna weg te geven. Maar nu er op de internationale markt veel minder voor een vat Venezolaanse olie wordt betaald, is dat anders.
Doordat de aardolieprijs is gedaald, krijgt Venezuela het zelfs moeilijk om de huidige inspanningen in de strijd tegen de armoede vol te houden. “De inkomsten kunnen zo sterk terugvallen dat de regering maatregelen moet nemen: de munt devalueren, de belastingen verhogen of de benzineprijs verhogen”, zegt de econoom Emeterio Gómez. “Wat ze zeker niet zal doen is snijden in de uitgaven.”
Door de brandstofprijzen op te trekken, zou de Venezolaanse regering meer kunnen bereiken dan alleen een begroting die er beter uitziet. Ook de snelle aangroei van het aantal auto’s op de wegen zou worden afgeremd, en de massale smokkel van goedkope benzine naar de buurlanden zou worden ontmoedigd.
Venezolaanse politici weten dat ze een groot risico zouden nemen door aan de brandstofprijzen te morrelen. In 1989 zorgde een stijging van de benzineprijzen voor sociaal protest en rellen waarbij honderden doden vielen. De voorbije jaren leefde de Venezolaanse politiek bovendien in een bijna permanente verkiezingskoorts, met bijna elk jaar belangrijke stembusuitslagen. Impopulaire maatregelen liggen daardoor nog moeilijker. Het is mogelijk dat de Venezolanen over enkele maanden alweer naar de stembus moeten. En dat sluit een noodzakelijke verhoging van de brandstofprijzen voorlopig weer even uit.
Auteur: Fidel Márquez / ips