Eruca Leonora Blote Billica
Nee, nee, en nogmaals nee: dit is geen zoveelste troeteldier. De aaibaarheidsfactor, wil ik voor alle duidelijkheid maar vooropstellen, durf ik veiligheidshalve slechts met rubberhandschoenen te testen. Het krult zich bozig op, wil geen knuffel en lijkt me jeuk- en brandblaarverwekkend. Het krijgt ook geen lollige naam. Deze kolossale larve met zijn pluiswollige hansopje (daar ga ik weer) is een Entomologisch Wetenschappelijk Onderzoeks Project (EWOP) dat ter observatie door mij geïsoleerd werd voor research, dataregistratie, en onderwerping aan frequentistische kansmodellen en geregresseerde coëfficiënten. En andere biologische zaken waarvan ik natuurlijk volstrekt geen kaas heb gegeten.
Begin vorige maand werd Het door meerdere bewoners c.q. werknemers op dit project gesignaleerd in de dwerg-fayalobi (ixora coccinea, hel oranje bloeiwijze) achter ons huis (waar Het kennelijk op gedijt) en unaniem geïdentificeerd als fors uitgevallen rups met geeloranje bontjas. Waaruit is op te maken dat wij allen verwoede Lepidopterologen ofwel vlinderkundigen zijn.
Aangezien ik – noch mijn biologisch-medisch team van laboranten – een gelijkend specimen eerder in ander (oranje bloeiende) aanwezige boomachtige heester had waargenomen en dus ook geen flauw benul had waar Het allemaal toe zou moeten leiden, leek het ons een kennisverrijkende uitdaging om Het te isoleren en de ontwikkeling van rups tot (welke?) vlinder van nabij te volgen. Maar waarin kan men dit Wezen veilig (voor vogels) en zichtbaar (voor observatie) onderbrengen? Mijn lepidopterologisch gezelschap bracht de volgende suggestie: het aquarium, wat in droge staat natuurlijk voor terrarium kan doorgaan!
De herkomst van dit attribuut vraagt ook weer omuitleg. Want wij zitten hier warempel niet stil! Een van onze Surinaamse gasten van dit resort kwam voor de verandering eens niet met hengels, maar met fuiken op bezoek. Hij gooide ze des avonds vanaf de steiger met aas in de rivier en de volgende ochtend haalde hij, tot mijn stomme verbazing, een hele zooi prachtige rivierkreeftjes naar boven. Yessss, handel!! Het goud loopt over de bodem van de Saramaccarivier! Op het internet direct de smakelijkste recepten opgezocht. We stuitten kwijlend op Croustillant van Langoustine met Limoenespuma en Rivierkreeftjes met Ananas en schuim van Koriander – niet dat we ook maar in de buurt van zulke culinaire hoogstandjes zouden komen, maar het idee…!
Samen met toenmalig buurman Frans kochten we fuiken en ja hoor: reuzen trokken we op de steiger! Potige strijders met scharen waar je rillend voor achteruit deinste. Ik herinner me Nebukadnezar (veruit de grootste), maar ook Godzilla mocht er zijn. Er waren ook kleintjes, die we dus eerst moesten vetmesten. Waarin? In zwarte bakken, met pompjes (en een zware glazen deksel, want ze waren zeer uitbraakgevoelig). En in een aquarium dat we voor de gelegenheid in de grote stad lieten maken. Dat stond dus op een mooie, door Harry gelaste stellage, op het zwembadterras. En zo konden we ons in romantische aquariumverlichting,samen met onze gasten, vergapen aan een genadeloze slachtpartij; binnen enkele dagen waren de kleintjes kreupel tot pootloos en daarna warrelden er nog slechts hier en daar ledematen door het troebele water, terwijl Godzilla likkebaardend op de bodem zat.
Frans heeft toen, uit louter gastronomische beweegredenen, de laatste reuzen in de diepvries gegooid, waarna we ze aan de chef-kok van Royal Tor ter verkoop aanboden: echte Surinaamse langoustines. Marcel was opgetogen: ‘Graag, maar alleen vers; schaaldieren laten zich niet invriezen met behoud van de smaak…’ Tja. Dan hadden we dus, klotsend, ik op de achterbank met het pompje (als verpleegster met infuus) in de lucht, die bak metonze karige oogst (die elkaar onderweg nog zou kannibaliseren) naar de stad op en neer moeten rijden. Zo verdween de glazen bak in ons magazijn (opslagplaats van veel, heel veel meer in de kiem gesmoorde, maar geniale initiatieven).
Ik maakte dus voor het terrarium een bloempot met een woud van fayalobi-stekjes en legde Het er op. Maar dom als Het was, viel Het uit de tak, uit de pot en zag ik hem uren later geplakt tegen de glazen wand, wat Observatie Object niet ten goede zal komen! Object verbleef nu al 6 uur zonder eten: fnuikend voor Onderzoek! Dus zette ik hem terug in pot (wederom boos opkrullend). Met, uit nood geboren, weer een rubberen handschoen, want dat feestelijk geel-oranje vachtje kan mij niet bedotten!
Eerste wetenschappelijke waarneming: Het zit eindelijk in tak en eet. Tweede waarneming: verschil-lende kaalgevroten takjes! En drollen, van onverwachte omvang. Ik bedoel, het is wel een giga-worm, maar zijn bolussen zijn niet in verhouding. Een teckel die een tapirdrol draait, zal ik maar populistisch zeggen. Toch, het lijkt de goede kant op te gaan; rups: Op naar Pop!
Volgende waarneming: Het eet, met wat toch vermoedelijk zijn hoofd mag worden genoemd – in elk geval zijn voorkant – met, zo op het oog, twee billen; twee blanke billen waarin stukjes blad verdwijnen. Hebben we hier te maken met een Biologisch Uni cum?! Natuurlijke regressie, waarin het voedsel uitein-delijk als fecaliën de mond zal verlaten?! Ben ik hier gestuit op een nieuw,nog ongeïdentificeerd Billen Beest? In Suriname vinden echte biologen jaarlijks kikkers, insecten, ala sani dinges die nog nooit eerder waargenomen, geïdentificeerd en gedefinieerd zijn, dus waarom kan Het, het Wezen, niet in de analen opge-nomen worden als de Eruca Leonora Blote Billica?!
In nevelige verten fladdert een eretitel me tegemoet: Doctor Honoris Causa… Kortom, u zult begrijpen: wordt vervolgd!