EuroSuri
Lang geleden
Een jaar of vijf geleden bezocht ik met een tante het Amsterdamse Tropenmuseum. Ze stopte bij een hele oude foto en zei: “Dit is een foto van Rajpur. Daar staan je oma en haar zusters.” Verbaasd staarden we naar de foto. Tachtig Hindostaanse meisjes, zeven Nederlandse soeurs (katholieke zusters) en een pater. De meisjes allen met een witte sjaal om het hoofd, de soeurs in een zwart gewaad dat zelfs hun gezicht geheel omsloot en een groot kruis om de hals. De pater, een robuuste, kalende man, starend in de camera, de grote handen over elkaar.
De ouders van mijn oma waren contractarbeiders uit India. Ze stierven jong en hun vier dochters bleven achter als wezen. Mijn oma was toen zeven. Geen familie, niemand om voor ze te zorgen.
Zij moesten naar Rajpur, het roomkatholieke internaat voor Hindostaanse kinderen in Paramaribo. Het waren meestal weeskinderen, kinderen waar de ouders niet voor konden zorgen of van wie de ouders dachten dat ze in het internaat beter af waren. Er werd inderdaad voor ze gezorgd en ze genoten er onderwijs, maar de Nederlandse paters en zusters runden het weeshuis met ijzeren hand.
De meisjes werden rooms-katholiek opgevoed. Ze moesten elke ochtend al om zes uur naar de mis. De leiding vond wel dat ze bepaalde aspecten van hun Hindoestaanse cultuur moesten behouden. Er werden zelfs kerkdiensten in het Sarnami gehouden.
De meisjes moesten Nederlands praten. Onderling mochten ze wel Sarnami praten, maar wie Sranan sprak, kreeg klappen. Ze moesten als ze naar buiten gingen hun ‘orni’ om, een lange sjaal die als een hoofddoek gedragen werd. Ook moesten ze altijd hun neusknop dragen.
Mijn oma wordt binnenkort 92.
Ze heeft het beste geheugen van de hele familie. Aan de keukentafel vertelt ze over gebeurtenissen van tien, twintig, soms wel tachtig jaar geleden, alsof ze gisteren zijn gebeurd. De laatste jaren vertelt ze vaker over haar tijd in Rajpur. Het kinderhuis bestond toen uit een heel complex, compleet met landbouwgrond en vee dat bijna de hele lengte van de Prins Hendrikstraat in beslag nam. Een andere tijd. Een andere wereld.
Eén verhaal komt steeds vaker naar boven. Over de pater in Rajpur. “Ik was een jaar of twaalf. Ik liep in de Wulfinghstraat met een grote groep meisjes naar de kerk.
De pater stond voor de vlechtschool en riep mij. Ik had mijn neusknop niet in, zei hij.
Ik was verkouden en had het niet in gedaan. Ik kon mij niet voorstellen dat hem dat was opgevallen, terwijl ik in zo’n grote groep meisjes liep.
Hij haalde zijn missaal te voorschijn, het dikke boek waar de mis uit gelezen werd, en begon mij ermee in mijn gezicht te slaan. Kan je je voorstellen hoeveel pijn het doet om met zo’n boek in je gezicht geslagen te worden?
Nadat hij mij toegetakeld had smeet hij mij de straat op.
“Ik was natuurlijk vaker geslagen, maar nooit zo bruut en genadeloos. De mensen op straat keken vol afschuw en zeiden dat het vreselijk was.
Maar het ergste was dat ik daarna van de pater niet meer naar school mocht.
Ik moest werken. Kleren wassen, koken, boter en kaas maken. Ik heb het hem nooit vergeven. Toen ik vijftien was, kwam er een jonge man, ook van Rajpur, om mijn hand vragen.
Het was de normale gang van zaken dat jongens en meisjes van Rajpur met elkaar trouwden. De soeurs en de paters bemiddelden daarin. Ik wilde nog niet trouwen, ik wilde in het internaat blijven. Het liefst wilde ik weer naar school.
“De soeurs praatten echter op mij in. Het was een jongen die werkte voor het bisdom, hij zou een goede echtgenoot zijn, niet drinken, niet slaan. Ze zeiden dat als ik Hindostaans opgevoed was, ik op die leeftijd ook al had moeten trouwen.
Uiteindelijk stemde ik toe. De pater die mij zo geslagen had, wilde mijn huwelijk inzegenen, maar dat wilde ik absoluut niet.
Dat is ook niet gebeurd. Op een gegeven moment werd de pater ziek, hij had kanker en moest terug naar Nederland. Hij vroeg of ik hem wilde begeleiden naar de boot. Dat heb ik toen wel gedaan. Vanuit Nederland stuurde de pater mij elke maand geld om te helpen mijn huis af te betalen.
Hij stierf twee jaar later. Op de boot op weg terug naar Suriname.”De pater is al langer dan zeventig jaar geleden overleden, maar mijn oma heeft het nog regelmatig over hem. De brieven die hij haar stuurde begonnen altijd met ‘Mijn prinses’.
Chris Polanen woont en werkt als dierenarts en schrijver in Nederland