EuroSuri
Geef
Zittend op het terras van Rituals bij Krasnapolsky, geniet ik met mijn Euro-Surinaams gezin van ijskoffie en andere onzinnige consumpties. Heel Suriname lijkt er voorbij te lopen. We kijken en leveren af en toe commentaar op te strak ingepakte lichaamsdelen, onbegrijpelijke kledingsstukken en te opzichtige sieraden. De zwervers die langskomen, leren we al snel kennen.
Elke vakantie moet ik weer wennen aan de telkens terugkerende afweging: wel of niet geven. Bijvoorbeeld aan de man die zonder wat te zeggen zijn hand met gespreide vingers onder je neus houdt. Als je wat geeft bedankt hij niet, als je niets geeft maakt hij een tyuri. En de man die altijd zegt dat hij 55 is en in de oorlog gevochten heeft. Als je hem wat geeft is hij het na een half uur weer vergeten.
Vandaag stopt er eentje die ik nog niet ken. Hij blijft voor mijn stoel staan en kijkt mij aan met een blik waarin van alles te zien is, maar helaas weinig goeds. ‘In de Bijbel staat… God zegt… geef eten’, zegt hij. Zijn stem is dwingend. Er loopt een straal kwijl langs zijn mond. Ik schud mijn hoofd. Hij begint harder te praten en meer te kwijlen. ‘God zegt…geef!’ Er druppelt kwijl op mijn slipper en op mijn voet. Net als ik met tegenzin mijn portemonnee wil pakken, komt er een portier van Krasnapolsky die hem wegstuurt.
Een broodmagere vrouw met een peuter op de arm loopt voorbij en vraagt andere EuroSuri’s op het terras of ze een broodje voor haar hebben. Ze krijgt een broodje en gaat aan het tafeltje naast ons zitten. De peuter loopt met onwennige stapjes naar onze tafel. ‘Hij is pas tien maanden en loopt al’, zegt ze. Wij kijken vertederd toe. De vrouw ziet er netjes uit, maar haar gebit verraadt haar armoede.
Ze vertelt dat ze drie kinderen te eten moet geven en dat haar man die dit kind zo graag wilde, in de gevangenis zit. ‘Wilt u hem vasthouden?’ vraagt ze aan mijn vrouw en geeft haar de peuter. Als mijn vrouw hem vasthoudt vraagt de moeder: ‘Wilt u hem adopteren?’ Mijn kinderen kijken mij met grote ogen aan. Mijn vrouw glimlacht, kijkt mij aan met een treurige blik en schudt haar hoofd. Ze geeft de peuter weer aan zijn moeder. Ik geef haar wat geld. Ze bedankt mij en vervolgt haar weg.
Het is de laatste dag van de vakantie en ik ben op weg naar huis. Het is één uur ’s middags, de zon brandt ongenadig en de hoeveelheid zweet die langs mijn lichaam stroomt is onwaarschijnlijk. Ik heb spijt dat ik te voet van huis ben gegaan. Dan zie ik iets vreemds. Op het trottoir ligt een man op zijn rug, die langzaam van de ene zij op de andere draait. Als ik dichterbij kom, ligt hij stil. Een zwerver. Gek eigenlijk dat je iedereen die er extreem arm of verwaarloosd uit ziet, direct in die categorie plaatst. Alsof het dan geen mens meer is en je gewoon door kan lopen.
Het is een jonge man. Hij heeft een knap gezicht, de ogen gesloten. De huid van zijn armen en benen is pukkelig en ruw. Op zijn voet zit een zwerende wond. Zijn ademhaling is de enige beweging. ‘Broer… opstaan’, zeg ik en tik op zijn schouder. Geen reactie. Er komt een jonge vrouw aangelopen. ‘Is hij dood?’ vraagt ze, zonder haar pas te vertragen. ‘Nee’, zeg ik, ‘maar hij staat niet op’.
‘Normaal gesproken zijn ze op dit tijdstip al wakker’, zegt de vrouw en loopt door. ‘Opo no brada’, zeg ik nu en stoot met mijn voet tegen zijn heup.
Geen reactie. Ik overdenk mijn opties. Ik kan iemand toch niet gewoon dood laten gaan op straat? Als ik nu doorloop zal ik mij altijd blijven afvragen wat er met de man is gebeurd is. Politie, ambulance bellen? Komen die ook zwervers ophalen? En hoe snel? Over een uur moet ik naar Zanderij…
‘Mi ab wan san gi’, probeer ik en por met mijn voet stevig tussen zijn ribben. Ik besef dat het geen subtiele actie is en kijk om mij heen of iemand ziet wat ik doe. Een groepje mannen voor de Braziliaanse bar aan de overkant lacht en maakt wat gebaren naar mij. Plotseling richt de man zich op. Hij blijft zitten met zijn ogen dicht.
‘Mi denk yu dede yongu’, zeg ik tegen de man. Hij wrijft over zijn hoofd. ‘No man, mi brokodei’, zegt hij, alsof het normaal is dat je na een avondje stappen ’s middags voor dood op het trottoir ligt. Hij opent zijn ogen en grijnst als hij mij ziet. Alsof ik een oude bekende ben.
‘Pe yu go?’ vraagt hij.
‘Holland’, antwoord ik.
Hij schudt zijn hoofd en lacht. Het is een onbezorgde lach. De lach van een kind. Ik geef hem tien keer het bedrag dat ik normaal voor zwervers reserveer. Hij kijkt verbaasd naar het geld in zijn hand, bedankt mij en gaat moeizaam staan. ‘Koop wat te eten’, zeg ik. Hij knikt, groet en begint langzaam te lopen. Ik kijk hem na. Hij zet zijn voet bij elke stap heel voorzichtig neer. De wond aan zijn voet doet kennelijk pijn. Maar hij lacht nog steeds.
Chris Polanen woont en werkt als dierenarts en schrijver in Nederland