Eurosuri: Boos
Chris Polanen woont en werkt als dierenarts en schrijver in Nederland
Het waren de laatste cliënten op een ontspannen woensdagmiddag. Twee jonge Surinaamse vrouwen, zusters. Hun hondje was bejaard en ziek. De oudste voerde het woord. “Mijn moeder wil hem eigenlijk niet laten behandelen, maar gewoon laten doodgaan. Zoals dat in Suriname ook gebeurt.” Ik verkrampte. “Zou je moeder dat zelf ook willen als ze ziek werd?” vroeg ik.
De oudste knikte, de jongste schudde haar hoofd.
De jongste keek gespannen toe terwijl ik hun hond onderzocht. Ik kon niet veel vinden. Met duidelijke tegenzin stemden de zusters toe met een uitgebreid bloedonderzoek. Ik kon aan hun gezichten zien dat ze 75 euro een belachelijk bedrag vonden om daar voor te betalen. En zodra ik het woord röntgenfoto liet vallen, schudden ze simultaan hun hoofd. Toen deed de hond een plas op de vloer. Het was bijna puur bloed. Hij moest wel degelijk behandeld worden. De zusters hadden niet genoeg geld bij zich voor medicijnen, maar ze zouden ze zo snel mogelijk op komen halen. Vrijdagochtend waren de medicijnen echter nog steeds niet opgehaald. Ik stuurde een smsje naar het mobiele nummer dat ze hadden opgegeven: ‘De medicatie voor uw hond staat klaar. Het is erg belangrijk dat u deze vandaag komt ophalen. Dit kan tot 17.30 uur.’
Om half zes zag ik dat de medicijnen nog steeds niet opgehaald waren. Er borrelde van alles omhoog in mijn brein. Was het nou altijd hetzelfde met die Surinamers? Wat waren wij eigenlijk voor een hopeloos volk? Ik ramde nog een smsje uit mijn mobieltje: ‘Indien u uw hond noodzakelijke medicatie onthoudt, ben ik genoodzaakt de dierenbescherming in te lichten.’
Nog geen minuut later belde de jongste zuster. “Het smsje dat u mij stuurde, bevalt mij helemaal niet. U gaat de dierenbescherming op ons afsturen? Ik heb geen geld en ik zit op mijn werk, dus ik kan die medicijnen niet ophalen.”
“Waarom bel je dan niet even? Dit is een serieuze zaak. Je hond plast bloed.” “Als ik geen geld heb, heeft het toch geen zin om te bellen?”
Ik probeerde kalm te blijven, maar kalmte is een moeilijk iets. Hoe meer je haar probeert vast te houden, hoe sneller ze zich uit de voeten maakt.
Wat overbleef, was een woede waarvan ik zelf niet wist waar ze vandaan kwam. “Hoe weet je dat? We hadden toch een regeling kunnen treffen? Ik kan hier zo kwaad om worden!” zei ik een paar geluidsniveaus te hard. “Ik moet erop toezien dat je hond behandeld wordt. Nu gaat er weer een weekend overheen!”
Ze bleef kalm. “Ik vind de manier waarop u tegen mij praat niet correct. U geeft uw nieuwe cliënten geen goede voorlichting. U had toch kunnen zeggen dat u mij die medicijnen ook mee zou geven als ik ze niet direct kon betalen?” zei ze.
“Dus nu is het mijn schuld? Dat is helemaal mooi!”
“Wat stelt u dan voor?” Ze sprak tegen mij alsof ik een lastige klant aan een helpdesk was. Haar ijzige toon werkte als een rode lap op een getergde Surinaamse stier. “Wat ik voorstel? Het is nu zes uur en ik ga sluiten. Moet ik soms wachten tot je uit je werk komt?”
“Wat stelt u dan voor?” vroeg ze opnieuw. Ik voelde mij zoals een stier zich moest voelen, vlak voor hij iemand op de horens nam.
“Ik stel voor dat je een andere dierenarts zoekt! En snel, anders moet die hond er onder lijden!”
“Dat zal ik doen”, zei ze. We hingen tegelijk op.
Langzaam kwam ik tot rust. Waarom was ik zo kwaad geworden? Opgekropte frustraties? Teleurgesteld in mijn landgenoten?
Toen ik de deur achter mij dichttrok, zag ik de oudste zus aan komen lopen. Ze huilde. “Sorry dokter, sorry, mijn zus kan soms een grote mond hebben, kunnen we de medicijnen nog krijgen?”
Natuurlijk. Binnen kletsten we nog even. Over Suriname en Nederland. Gewoon Surinamers onder elkaar.