Ex-majoor Edward Redjopawiro: ‘Confrontaties met eigen dood bepaalden latere levenskeuzen’ – Parbode Sneak Peek
In 1979, net 21 jaar en student agogiek, koos Edward Redjopawiro ervoor om vrijwillig in militaire dienst te gaan. “Ik wou kijken wat mijn grenzen waren en nagaan of ik het beroep van militair wel aankon”, motiveert hij zijn keus. Toen kwam 25 februari 1980. “Geen verrassing voor mij”, vertelt Redjopawiro, “ik had enkele weken tevoren vergaderingen van de Bond voor Militair Kader bezocht in ‘Fort Bomika’ en ik voelde dat er ‘iets’ zou gebeuren. Ik zag de coup toen, als een avontuurlijke gebeurtenis, een gevechtsoperatie, die iedere militair moest hebben meegemaakt.”
“Nadat bekend werd dat er een militaire coup was gepleegd en de noodtoestand was uitgeroepen, meldde ik mij aan bij de Memre Boekoe Kazerne en werd ik ingezet om met enkele andere militairen wacht te houden bij de Eerste Hulp van het Academisch Ziekenhuis. Aangezien er een avondklok was ingesteld, was het erg rustig daar ‘s avonds. Wij moesten wel een paar criminelen met schotverwondingen bewaken. Daarnaast werd ik onder meer ingezet bij nachtpatrouilles. In 1981 volgde ik de onderofficiers-sergeantenopleiding, ik werkte die tijd bij Volksmobilisatie als assistent van NMR–lid John Hardjoprajitno. Er zijn in die tijd veel goede zaken gerealiseerd”, begint Redjopawiro. Hij legt uit dat veel wegen en zijwegen in de stad en districten met medewerking van de bewoners zelf werden betegeld en vele mensen stromend water kregen. “Vooral in Para en Wanica werden veel grondbeschikkingen uitgegeven aan mensen die het al jaren bewerkten en erop woonden, er werd ook elektriciteit aangesloten in dorpen in Marowijne en er werden enkele duizenden volkswoningen afgebouwd. Ik heb meegemaakt dat er soms zoveel volkswoningen werden gebouwd, dat personen werden gevraagd of zij belangstelling hadden voor een volkswoning.”
Redjopawiro: “In die tijd woonde ik vanwege mijn echtscheidingsproces op zolder bij Volksmobilisatie, in het pand van het huidige ministerie van Binnenlandse Zaken. In 1982 werd ik door een paar hindoecollega’s gevraagd om Phagwa met ze te vieren, in Nickerie op 11 maart, mijn verjaardag. Maar mijn zus, nu zaliger, stond erop dat ik de nacht voor mijn verjaardag bij mijn ouders zou doorbrengen. Gelukkig ook, want de wachtdoende militairen bij Volksmobilisatie werden als eersten overmeesterd, om de aldaar aanwezige wapens en munitie buit te maken voor de ‘Phagwacoup’. Dat wist ik niet, ik nam loempia’s van huis mee zodat ik mijn collega’s kon trakteren, en ik vertrok om ongeveer 7 uur naar het werk. Onderweg hoorde ik schoten van machinegeweren vanuit het Fort Zeelandia. In de officierswoningen op het Zeelandiacomplex woonden toen onder anderen Roy Horb, John Hardjoprajitno en Ramon Abrahams. Met een buitgemaakte pantserwagen reed de militair Lachman – door Surindre Rambocus bevrijd uit Santo Boma – al schietend uit de Palmentuin naar het fort. Rupert Christopher en Arthy Gorré hielden hem onderweg tegen en spraken hem aan om zich over te geven en aan te sluiten. Terwijl dat gebeurde bevond ik me aan de Waterkant, vlakbij ‘t Park, het Oorlogsmonument, waar een paar, voornamelijk Hindostaanse soldaten, naar later bleek sympathisanten van Rambocus, opgewonden tegen elkaar schreeuwden met geweren in de aanslag. “Ey, san e psa?”, riep ik naderbij komend en toen begonnen zij gericht op mij te schieten, ik voelde echt kogels langs mijn oren fluiten, een kogel boorde een gat in mijn uniform, maar wonderlijk genoeg werd ik niet geraakt. Ook ik schoot terug, maar verwondde niemand. Rambocus hield intussen de kazerne bezet. Hierna werd ik ingedeeld in een van de vier groepen van drie militairen, die hinderlagen moesten voorbereiden tegen de coupplegers, ter hoogte van de Gravenstraat/Grote Combéweg. Gewapend met handgranaten en machinegeweren werden we in de hoogste zolders van de overheidsgebouwengeplaatst. De belegering van de coupplegers duurde twee dagen, maar gelukkig voor hen kwamen ze niet in onze killing zone.”
Studie
Redjopawiro vertrok vervolgens in september 1982 voor een officiersopleidingnaar Cuba . “Er was een aantal Surinaamse studenten die net als ik eerst een cursus Spaans moesten volgen, onder wie Celsius Waterberg, Gillmore Hoefdraad en Sila Kisoensingh. Over 8 december 1982 kregen we wat vage berichten via Radio Nederland. Ik maakte me vreselijke zorgen en gebruikte al mijn beursgeld om naar Surinamete bellen. In 1984, toen de Amerikanen een invasie pleegden op het eiland Grenada om de linkse invloed daar teniet te doen, kregen de meeste Surinaamse militaire studenten de opdracht terug te keren. Ik kon direct daarna een militaire en politieke training volgen in Nicaragua. De internationale militaire studenten van Nicaragua mochten toen de verdedigingslinie van hoofdstad Managua vanuit de lucht bezichtigen. Het leek wel een loopgravenoorlog met kilometerslange loopgraven rondom Managua. Het was toen echt nog de Koude Oorlog: de contra’s (in dienst van rechtse politici) verzetten zich gewapend tegen de links-revolutionaire sandinistische regering van Daniel Ortega. Elke ochtend vloog er een Amerikaans supersonisch spionagevliegtuig laag over Managua. Bij elke vlucht van deze Blackbird volgde een oorverdovende knal, het doorbreken van de geluidsbarrière. Sandinistas noemden dit tafereel el desayuno diario, het dagelijks ontbijt. Twee jaar later, in Suriname, werd ik hoofd van een onderafdeling van Organisatie- en Formatiezaken.”
Binnenlandse Oorlog
Redjopawiro: “Op 21 juli 1986 begon de Binnenlandse Oorlog met de overname van de militaire post van Stolkertsijver en het gevangennemen van acht militairen. In die tijd moest ik de gravendienst doen. Het melden van familieleden dat hun zoon was overleden was het moeilijkste. Ik werd me er toen echt van bewust hoe kostbaar een mensenleven is. Ik heb meegemaakt dat ik door nabestaanden flink werd uitgescholden en heb zelfs rake klappen moeten incasseren. De overledenen in bodybags stoppen was ook geen pretje, want soms was daar een lichaam met een afgerukt hoofd, lichamen doorboord met kogelgaten, soms vol maden of in vergevorderde staat van ontbinding. Niet alleen omgekomen militairen van het Nationaal Leger werden met respect behandeld, maar ook omgekomen strijders van het Jungle Commando (JC). Als ik zo aankwam met de bodybags werd ik door de militairen aan het front geplaagd met de naam tingifowru. Ik heb dit werk voor zeker 35 gesneuvelde militairen gedaan. Ik betrapte mezelf erop dat ik ‘s morgens bij het naderen van de kazerne al keek of de vlag halfstok hing, dus of ik weer gravendienst zou moeten doen. Als ik ‘s avonds bij mijn ouderlijk huis kwam, merkte ik na een poos dat ik vreemde schaduwen, geestverschijningen zag rennen, die niemand anders zag. Zodra ik na een begrafenis naar huis liep, begonnen alle honden te huilen. Het was een angstwekkende belevenis, de hele buurt keek naar mij, ik kreeg altijd kippenvel ervan. Ouderen in de buurt vertelden mij dat de geesten van de overleden militairen achter me aanliepen naar mijn huis. Spiritueel begon dit werk zwaar voor mij te worden en ik heb toen militairen getraind om dit werk van mij over te nemen.”
Redjopawiro heeft daarna nog enkele malen deelgenomen aan gevechtshandelingen. “Met onder meer de Echocompagnie deed ik mee aan een gevechtsactie achter Moengo, Peto Ondro. We werden aangevallen met mortiergranaten, één kwam vlak naast mij neer, maar die ging niet af. Als ik nog de twee keren telde dat ik tijdens mijn jeugd in Paranam bijna verdronk in een diep ondergelopen mijngat van Suralco en een keer in de Parakreek, was ik toen al vier keer aan de dood ontsnapt.”
Doodsangsten
“Op 24 april 1990 deed ik iets heel erg naïefs en onverantwoordelijks als legerofficier”, vervolgt de ex-majoor hoofdschuddend. “Ik had me net aangesloten bij de Pendawa Lima, toen onder leiding van Marsha Djamin, omdat ik vol enthousiasme ook aan het vredesproces en de nieuwe verkiezingen mijn bijdrage wilde leveren. Dus als nieuwbakken politicus stapte ik welgemoed in de bus met partijtoppers en sympathisanten naar Moengo waar we ook gesprekken zouden voeren over het vredesproces. Er waren in februari reeds gesprekken geweest tussen de strijdende partijen, Brunswijk was naar Paramaribo gekomen, maar er kwam daar wel een kink in de kabel. Tijdens een bezoek aan het kantoor van bevelhebber Bouterse waren op 1 maart van dat jaar twee beveiligers van Ronnie Brunswijk doodgeschoten en het JC was daar nog woedend over, zo bleek later. Ons busje werd in Moengo aangehouden en aangezien het JC merendeels bestond uit ex-militairen, werd ik direct herkend door een paar, die riepen: ‘Kijk wie we hier hebben, een luitenant van het Nationaal Leger’. Ik werd meegenomen door JC-leden gewapend met FAL-machinegeweren en zij hebben me direct zwaar mishandeld. De enige die bleef vragen om me vrij te laten was Marsha Djamin. Ik werd opgesloten en ontmoette de militairen die gevangen waren genomen te Stolkertsijver. Ik zag ook overlopers en vele bekende JC-leden als Kenneth Bron (nu zanger Kenny B), die ik nog kende van het leger. De meningen over mij waren sterk verdeeld. De groep die me direct wilde liquideren en degenen die me wilden loslaten, kregen een hoog oplopende ruzie. Zij besloten de JC-leiding te vragen wat er met mij moest gebeuren. Mannen van de eerste groep kwamen tot acht maal toe met zijn tweeën met hun geladen FAL’s op mij gericht en de trekkers aan hun vingers. Ze zeiden iets als: ‘Leki fa den man fu yu, kiri den tu lijfwacht fu unu, na so yu e go dede tu’. Alhoewel ik beheerst overkwam, kon ik het psychisch niet meer dragen. Ik had mezelf toen al opgegeven. Ik zag als het ware mijn hele leven voor me, en vroeg me af hoe mijn Schepper mij zou beoordelen.
Lees het hele artikel in het julinummer van Parbode