Faya Lobi
Demonen
Een knap en pienter meisje is Danitcha zeker wel. Op de middelbare school leerden wij elkaar kennen en werden vriendinnen. We studeerden samen en hadden vele godsdienstdiscussies. Ik was toentertijd Rooms Katholiek en zij Jehovah’s Getuige. Na de middelbare school zou zij gaan werken, omdat haar moeder vond dat zij haar niet langer kon verzorgen. Zo gezegd, zo gedaan. Ik zag haar af en toe nog, omdat ze tijdschriften van haar geloofsovertuiging voor mij bracht. Opeens bleef ze weg. Dat vond ik raar. Zoeken leverde niets op, niemand wilde vertellen waar ze was.
Een paar jaar later kwam ik Danitscha op straat tegen. We besloten bij te kletsen. Ik wilde haar vooral laten zitten, omdat ze er moe uitzag. Ze keek wantrouwig om zich heen. “Ik snap niet dat je dat niet erg vindt”, zei ze plots luid. Ik vroeg wat ze bedoelde. Ze keek mij verdrietig aan en zei heel stil: “Demonen, hoor je niet wat ze over mij zeggen?” Ik hoorde niets. Toen kwam het verhaal. Danitscha hoorde stemmen, die de meest verfoeilijke dingen over haar zeiden. Ze wist niet meer hoe het was begonnen. Maar ze had het een tijdlang heel moeilijk gehad, veel stress, haar moeder was plotseling gaan zwerven en ze had maar weinig geld om van rond te komen. Een tijd later hoorde ze stemmen die haar vertelden wat buren of collega’s over haar zeiden. Ze had hulp gezocht bij ouderlingen in haar gemeente. Die zeiden dat ze door demonen bezeten was en dat ze moest zorgen dat ze bleef bidden. Ze kon haar huur niet meer betalen, omdat ze geen werk meer had, dus ze trok in bij haar opa. Op een dag kreeg ze een vreselijke aanval en hoorde het geluid van wel duizenden olifanten in haar hoofd en begon te gillen en te schelden. Het Psychiatrisch Centrum Suriname was waar ze bijkwam. “Die demonen hebben vreselijke dingen met mij gedaan. Maar ik slik die tabletten niet, anders kan ik alleen maar zitten en ik moet werken. Trouwens, ik ben niet ziek.” Na een telefoontje met een bevriende psycholoog kwam ik erachter dat ik niets voor haar kon doen zo lang ze er niet zelf van overtuigd was dat ze hulp nodig had. Met haar ouderlingen praten had geen zin. “Je snapt het niet, want je bent zelf geen getuige”, werd mij gezegd. Ik zie Danitscha af en toe nog, ze komt weer tijdschriften brengen, maar het licht in haar ogen en de passie in haar stappen zijn weg. Alsof ze een robot is, op zoek naar bevrijding.