FayaLobi
Het leven kent hoogte- en dieptepunten. Parbode-journalisten schrijven wat hun in positieve of negatieve zin heeft geraakt
De straatzwerver
‘Joe wanni roko?’ Ik wist dat de zin niet deugde, maar iedere zwerver begrijpt een combinatie van Sranan en Javaans. Zeker mijn straatzwerver. Ik zie hem een paar keer per dag, al dan niet met rijdende vuilcontainer of kruiwagen, aan mijn balkon voorbij trekken. Ik mag hem, want hij stopt zelden bij mijn poort voor een broodje of ‘lekkers’ en groet me altijd beleefd als ik hem passeer naar de winkel om de hoek. Ik heb geen idee hoe hij heet en hoe het komt dat hij zo is afgegleden. En waarom mijn straat kennelijk zijn domein is. Maar dat zal ik binnenkort allemaal aan hem vragen, zo heb ik mijzelf beloofd.
Eerlijk gezegd heb ik niet zoveel met zwervers. Wie wel? In de stad mijd ik ze als de pest. ‘Parkeerwachters’
kunnen zeuren wat ze willen, maar van mij krijgen ze geen koperen cent omdat ze zogenaamd op de auto hebben gepast, de bedelaars aan de Waterkant zijn een doorn in mijn oog. Het zijn er ook zoveel! Terwijl vanuit de regering vaak genoeg wordt geroepen dat het zwerversprobleem zal worden aangepakt, komen er steeds meer rondstruinende daklozen bij. Alle opvangplekken voor de doelgroep ten spijt.
Ook zwervers zijn mensen, dat weet iedereen. Zoals bij ieder normaal mens boosheid de boventoon voert als dakloze zwervers op schandalige wijze worden vermoord of mishandeld, zoals de laatste jaren regelmatig gebeurt. En dat justitie er nog niet in is geslaagd om de dader(s) op te pakken, is al even schandalig. Ook binnen het politieapparaat is de afkeer van zwervers kennelijk zo groot, dat een serieus onderzoek er niet in zit. Tenminste, afgaande op de resultaten kun je concluderen dat het geen prioriteit geniet. Het zijn maar zwervers, toch? Paria’s van de samenleving, die nog slechter staan aangeschreven dan politici. En dat zegt wat.
Maar met mijn straatzwerver heb ik op onverklaarbare wijze wel iets. Dus geef ik hem van tijd tot tijd een paar srd of wat sigaretten en maak ik soms een, niet altijd even samenhangend, praatje met hem. Ik heb getracht uit hem te krijgen waarom hij dagelijks meerdere malen bij mijn overburen aanklopt. Dat zijn Brazilianen; steeds weer andere goudzoekers en prostituees die na een paar loodzware weken in het binnenland in hun pied-à-terre in Paramaribo komen uithijgen.
Maar de reden van het ‘klop-klop’ dat ik mijn straatzwerver regelmatig aan de poort hoor roepen, blijft vaag. Soms dumpt hij een zakje over de muur, andere keren maken de Brazilianen een babbeltje met hem.
Waarna hij weer verder sjoffelt, naar zijn eeuwig onbekende bestemming.