FayaLobi
Allemaal beestjes
Ik liep in mijn blootje de badkamer uit toen ik opeens iets kouds en vochtigs op mijn been voelde. Alsof er een pijl met een zuignapje op was beland. Het bleek slechts een todo te zijn, een kikkertje van nauwelijks 1,5 centimeter groot, dat behendig van hot naar her springt. Het beestje is dol op vochtige maar schone plekjes, dus mijn zojuist gepoetste been was een ideale verblijfplaats. Terwijl het verder reisde, zag ik vanuit mijn ooghoeken nog juist een vier centimeter metende kakkerlak onder mijn bed schieten. Nu zijn kakkerlakken geen vreemde, maar wel illegale, gasten in huizen, mijn slaapkamer is echter verboden terrein sinds ik midden in de nacht een keer wakker werd omdat er eentje doodgemoederd over mij heen wandelde. Einde kakkerlak dus, wat overigens niet eens zo’n eenvoudig te bereiken doel is. Ze zijn rap als een hazewindhond en bovendien hebben ze de neiging om te vliegen als het gevaar te groot wordt.
Maar ik heb een succesvolle strategie ontwikkeld. Eerst de spuitbus met een of ander smerig goedje erop richten. Als ze dan versuft liggen te liggen, zet ik er een kommetje op waar ik dan nog een overdosis gif onder spuit. De volgende dag heb je aan stoffer en blik genoeg om het kakkerlakkenlijk te bergen. Ik geef het toe, dit is geen vrolijk verhaal. Maar er zijn mensen die doeltreffender werken en de kakkerlak met hun voetzolen vermorzelen. De smurrie die daardoor ontstaat, bevalt mij niet.
Als je niet van beestjes houdt, heb je in ons land geen leven. De meeste beestjes zijn eigenlijk niet eng, zo heb ik ervaren. Hooguit lastig. Vaker nog nuttig. Muskieten zijn treiterkoppen, maar dankzij andere huisgenoten, salamandertjes, blijft hun aantal redelijk beperkt. En dan zijn er de spinnen, waar ik vroeger panisch van werd. Ik laat ze nu met rust, zoals ze mij met rust laten. Oké, een fikse bosspin geniet bij mij nog steeds geen echte sympathie, maar eigenlijk zijn ze redelijk onschuldig en hebben ze echt niet de dodelijke capaciteiten die filmmakers ons vaak willen doen geloven. Ik voel mij af en toe net kleine Erik, het knaapje van het gelijknamige kleine insectenboek van Godfried Bomans. Ik heb het onlangs, voor het eerst sinds mijn tienertijd, herlezen. Tal van wonderlijke creaturen passeren dagelijks mijn pad. Ik verplaats in gedachten de kranige maar piepkleine Erik naar Suriname en zie hem een potje knikkeren met een tarantula, terwijl hij zich verwondert over de behendigheid waarmee Braziliaanse bijen hun woning metselen. Reusachtige libellen zorgen tegen de helderblauwe hemel voor een indrukwekkend schouwspel en in de donkere uren duiken plotseling dansende vuurvliegjes op. In de avonduren doezelt Erik weg bij de muziek van de krekels, misschien zo nu en dan opgeschrikt door de fanfare van een stelletje brulkikkers. Soms is Suriname net een sprookje.