Fort Boekoe
Lang gedacht, nooit verwacht, toch gevonden.
Fort Boekoe, verzetshaard van de Marrons
Fort Boekoe: al vijftien jaar obsedeert die mythische plek de vijf gebroeders en vader Pel. Wat begon als een jongensdroom, is inmiddels een bloedserieuze onderneming. Na enkele mislukte expedities slaagden zij erin Fort Boekoe te bereiken, maar ze zijn er nog lang niet mee klaar. In september gaan ze voor de vijfde keer terug, dit keer met archeologen in hun kielzog. En ze willen de streek ontsluiten voor economische welvaart.
Tijdens een gesprek met John en Henk Pel in hun kantoor in Naarden, vlak buiten Amsterdam, buitelen hun plannen en verhalen over elkaar. Zij stralen een geweldige bevlogenheid en liefde voor Suriname uit. John heeft rond 1990 een aantal jaren in Paramaribo gewoond en na zijn terugkeer in Nederland heeft hij alleen maar gebroed op plannen weer naar Suriname te kunnen gaan. Zijn eerste idee: goud zoeken in de jungle, werd weggelachen. Maar toen hij met het plan kwam op zoek te gaan naar Fort Boekoe, werd hij serieuzer genomen.
Eind jaren negentig richtte John Pel met familieleden en vrienden de Stichting Boekoe op. Ze gingen in talloze archieven op zoek naar oude verslagen van militaire veldtochten, historische kaarten, legendes, verhalen, tekeningen en omschrijvingen van Nederlandse soldaten. En zij gingen op zoek naar geld voor een expeditie. Want dat zij daar naartoe zouden gaan, stond voor hen inmiddels vast. Dat zou een geweldige prestatie zijn, want in de ruim twee eeuwen nadat het fort was verwoest, is het nooit teruggevonden.
Plundertochten
Fort Boekoe werd rond 1770 gesticht door gevluchte plantageslaven, marrons, op een eiland midden in de moerassen in het kustgebied ten oosten van Paramaribo.Vanuit hun fort ondernamen de voormalige slaven plundertochten naar naburige plantages. Het scheelde niet veel of dit fort en zijn bewoners had het failliet en de ondergang van de toenmalige kolonie veroorzaakt.
De marrons voerden talrijke aanvallen uit in het oosten van Suriname, vooral in het gebied van de Cottica-rivier. Veel slaven sloten zich bij hen aan. Ook namen zij bij hun plundertochten slavinnen mee om zich van vrouwen te voorzien. Voor de planters betekenden deze plunderingen een aanzienlijk kapitaalverlies.
Het fort was omringd door verraderlijke moerassen en de marrons hadden zichzelf voorzien van geweren en een kanon. Door zijn ligging was het fort nagenoeg onvindbaar en zeker onbereikbaar voor de, door het Koloniaal Gezag, ingehuurde huursoldaten.
Toch konden de Nederlandse kolonisatoren, ten gevolge van verraad van gevangen genomen marrons, achter de geheime locatie komen. Pas in 1772 werd het fort na een negen maanden durend beleg door de koloniale troepen veroverd en als ruïne achtergelaten.
De gebroeders Pel hadden, door de bestudering van alle stukken, tijdens hun intensieve en jarenlange voorbereiding de overtuiging gekregen dat zij de plaats hadden bepaald waar de vesting zou moeten liggen.
In 1997 gingen John, Henk, Dolf junior en Marco Pel met hun vader Dolf senior en drie Surinaamse gidsen voor de eerste keer op zoek naar het fort. Hun idee was in de voetsporen te treden van de militairen van destijds, zij het nu met de bedoeling Boekoe juist weer op de kaart te zetten.
De tocht door het moeilijk begaanbare moerasgebied in het dichtbegroeide regenwoud met al zijn kreken en meertjes was erg zwaar en niet zonder gevaar. Zo raakte John de andere leden van de expeditie een keer kwijt en was hij 24 uur totaal op zichzelf aangewezen in de jungle.
“Dat was een zeer angstige ervaring”,
herinnert hij zich. Gelukkig wist hij met behulp van de geluiden die hij ’s nachts hoorde het pad dat zij zelf hadden gebaand terug te vinden.
Koeboe
Overigens was de expeditie ook voor de Surinaamse gidsen niet geheel zonder risico’s, maar dan om andere redenen. Zo durfden zij het woord ‘Boekoe’ niet uit te spreken uit angst om de geesten van hun voorouders te verstoren. Om die reden praatten ze hardnekkig over ‘Koeboe’. Toch bleek deze tocht door de uitgestrekte moerassen uiteindelijk te zwaar. Zij wisten de plek van het fort niet te bereiken. Ook tijdens een tweede expeditie, in 2002, lukte dat niet. Zij waren, bleek later, er toen wel vlakbij. Tijdgebrek, onder meer veroorzaakt door de ontoegankelijkheid van het gebied en de onvoorspelbaarheid van het landschap, was de boosdoener.
Een derde poging, die april 2004 werd ondernomen met een aantal nieuw geworven metgezellen, had wél succes. Met behulp van gps-apparatuur én van alle kennis en ervaring die zij tijdens de twee vorige expedities hadden opgedaan, vonden de expeditieleden in het stroomgebied van de Cottica-rivier ten oosten van de Boekoekreek, midden in een groot moerasgebied, de vesting waar zij al die jaren naar op zoek waren.
Van de metershoge houten palissaden die Fort Boekoe destijds kenmerkten, bleek weinig overgebleven. Wel vonden de expeditieleden verkoolde resten die waarschijnlijk van die palissaden afkomstig zijn. Ook vonden zij restanten van de aarden wal aan de noordzijde van het eiland, die volgens de verslagen bescherming moest bieden tegen de legers van het Koloniaal Bestuur.
In het centrum van het eiland troffen de expeditieleden een vlakke, afgegraven open ruimte aan. Daar moeten de huisjes van de marrons hebben gestaan.
Deze vondst was voor de broers alleen maar een stimulans om nog een vierde keer op pad te gaan. Dit keer wilden zij speciaal op zoek naar aanwijzingen en voorwerpen uit de tijd dat het fort bewoond werd. Eerder hadden zij in de directe omgeving al tweehonderd jaar oude flessen gevonden.
Tijdens die vierde expeditie in 2005, waarbij naast John en Henk ook vader Dolf, Joop Meijer en René Buddenberg meegingen, vonden zij verrassend materiaal als Delfts blauwe scherven en metaal- en glasfragmenten, maar ook inlandse aardewerkscherven en potranden met versieringen. Deze zijn afgegeven aan Laddy van Putten van het Surinaams Museum, die ze vervolgens voor onderzoek heeft aangeboden aan de archeoloog Aad Versteeg. Verder troffen de expeditieleden in de bodem structuren van voormalige kostgronden en van origine vreemde vegetatie als bamboe aan.
Geen wonder dat nu ook een vijfde expeditie in voorbereiding is die vooral een archeologisch karakter zal hebben. Deze zal in september plaatsvinden. De broers willen dan nader onderzoek doen naar wat op en rondom het fort is achtergelaten.
Reuzenotters
Maar dat is langzamerhand niet meer de enige drijfveer die de broers Pel steeds weer doet terugkeren naar het fort. Ook de prachtige natuur trekt hen. Dit deel van het regenwoud zit nog vol met dieren. Zij hebben met regelmaat honderden ara’s over zien vliegen, en er zijn veel apen en kaaimannen. Verder hebben zij harpijarenden, reuzenotters, pingo’s, pakira’s, schorpioenen, wurg- en gifslangen, landschildpadden en vlinders gezien. Het varen over de Boekoekreek is elke keer weer een geweldige ervaring.
Wat hen daarnaast bijzonder aan het gebied bindt, zijn de bewoners van Pikin Santi, het laatste dorpje dat de expeditie aandoet voordat de tocht naar het fort begint.
De Stichting Boekoe heeft dan ook haar doelen uitgebreid. Nadat zij zich in eerste instantie had gericht op het vinden van het fort en het blootleggen en onderzoeken van het daar achtergelaten materiaal, proberen de gebroeders Pel nu ook een bijdrage te leveren aan de economische ontwikkeling van Pikin Santi aan de Cotticarivier.
Daar hebben de expeditieleden hun gidsen gevonden, en in de loop der jaren zijn zij bevriend geraakt met de dorpelingen. Net als uit andere dorpen in de Surinaamse jungle trekken veel mannelijke bewoners naar Paramaribo in de hoop daar een beter bestaan op te bouwen. Vooral de ouderen, vrouwen en kinderen blijven achter.
De Stichting Boekoe zoekt nu naar mogelijkheden om in het dorp een logeerhuis te laten bouwen, dat eruit zou moeten zien als een achttiende-eeuws plantagehuis. Dan kunnen toeristen het dorp en het gebied eromheen bezoeken, waardoor de bewoners weer inkomsten krijgen.
De gebroeders Pel steken in dit project weer net zoveel energie als in al hun andere ondernemingen. Zij willen onder meer proberen dit project in het jasje van een maatschappelijk stageproject te gieten.
Erkenning
Daarvoor is het van belang een officiële erkenning te krijgen van Explore, een organisatie die is verbonden aan het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarnaast moeten nog allerlei andere zaken worden geregeld. Zo is contact gelegd met de regiocoördinator Oost-Suriname van de Pater Ahlbrinckstichting, die dichtbij Pikin Santi een technisch opleidingscentrum runt, om de mogelijkheden van samenwerking te bespreken. Tijdens hun studie kunnen leerlingen dan praktijkervaring opdoen met de bouw van het logeerhuis.
De gebroeders Pel hebben daarnaast plannen om ook stagiaires uit Nederland te laten overkomen. Daarvoor willen zij contact leggen met een ROC in Nederland.
Om toeristen te trekken hebben zij contacten gelegd met de Scheepvaart Maatschappij Suriname, de scheepvaartmaatschappij die in Suriname de verbindingen onderhoudt tussen dorpen en plaatsen die slechts over de rivieren zijn te bereiken. Zij willen onderzoeken of zij het dorp op wil nemen in haar vaarroute. Dan zou de ontsluiting van Pikin Santi compleet zijn.
Aan ideeën en bevlogenheid ontbreekt het de gebroeders Pel niet. Uiteindelijk, daarvan zijn zij overtuigd, zal het ze allemaal lukken ook. Hun jongensdroom gaat almaar verder.
TEKST: Elly van Rijn, BEELD: Collectie John en Henk Pel