Gemeenschappen Centraal Suriname Natuurreservaat in de knel
In 2000 werd het Centraal Suriname Natuurreservaat aangewezen als UNESCO Wereldnatuurerfgoed. Dit was een prestigieuze aangelegenheid: de UNESCO-status trekt toeristen aan en geeft internationale aandacht. Bij de oprichting waren er grootse plannen: er werd een fonds voor het reservaat opgericht en veel geld geïnvesteerd in de ontwikkeling van toerisme en onderzoek. Ook werd een overeenkomst gesloten dat het beheer van het reservaat samen met de lokale gemeenschappen zou worden gedaan, zodat zij ook profijt zouden hebben van het reservaat. Maar wat is er – ruim twintig jaar na dato – van alle plannen terechtgekomen?
Door Ellen Raadschelders
De afgelopen jaren wordt vanuit de Kwintigemeenschap ten noorden van het reservaat vaker gemeld dat daar illegale houtkap plaatsvindt. Mensen zijn gefrustreerd dat er niets met deze meldingen is gedaan. En als in 2020 de coronapandemie uitbreekt, vallen ook de inkomsten uit toerisme van de ene op de andere dag volledig weg. Samen met natuurgidsen Rayan Madhar en Irvin Ristie en met bootsman Reggie Jozefzoon reizen we naar het gebied om poolshoogte te nemen.
De reis naar het Centraal Suriname Natuurreservaat (CSNR) neemt bijna een hele dag in beslag: vanuit Paramaribo is het zes uur rijden over de verbindingsweg naar Witagron, een dorp aan de noordgrens van het reservaat. Ondanks dat het kleine droge tijd is, regent het vrijwel voortdurend. Grote logging trucks volgeladen met boomstammen rijden in tegengestelde richting. De zware wagens hebben de weg helemaal stuk gereden. Chauffeur Dustin rijdt de 4wd kundig en met grote snelheid om alle diepe, met rode modder gevulde kuilen heen. De lichtblauwe Toyota is inmiddels roestrood geworden, zo ook de vegetatie aan weerszijden van de weg. We passeren een aantal inheemse dorpen. ‘Geen toegang, inheems gebied’, staat er op borden langs de weg, en ‘geen toegang, geen houtkap’. Vervolgens varen we vanaf Witagron nog drie uur de Coppenamerivier af. Aan het begin van de avond bereiken we Fungu eiland, een klein eiland middenin de rivier waar een toeristenaccommodatie is gebouwd. Hier overnachten we voordat de expeditie begint.
De volgende dag valt onze blik op een marmeren plakkaat. ‘Plaatsing op deze lijst betekent erkenning van de uitzonderlijke universele waarde van een culturele of natuurlijke lokatie, welke bescherming behoeft in het belang van de hele mensheid’. Deze tekst, uitgebeiteld in gouden letters, weerspiegelt de liefde en ambitie van de oprichters toen het 1,6 miljoen hectare grote gebied werd aangewezen als UNESCO Wereldnatuurerfgoed in 2000. De toeristenaccommodatie die hier is gebouwd, vormt de uitvalsbasis voor toeristen die de Voltzberg beklimmen, een van de belangrijke attracties van het reservaat. Ons drieverdiepingshoge logeergebouw staat als een koningin op de oever van het eiland, maar natuurgids Madhar waarschuwt om de hangmat niet op de bovenste verdieping op te hangen. “Het uitzicht over de stroomversnellingen is prachtig, maar het is gevaarlijk geworden”, zegt hij. Het bijzondere houten gebouw verkeert in staat van verval.
Hugo is als beheerder van het gebouw in dienst van Stichting Natuurbehoud Suriname (Stinasu) – de organisatie die verantwoordelijk is voor toerisme en natuureducatie in de Surinaamse natuurgebieden. Maar sinds de uitbraak van corona wordt hij niet meer betaald: “Stinasu zegt me dat er geen geld is. Sommige medewerkers zijn weggegaan, maar ik wil niet dat dit plekje gewoon vernietigd wordt. Ik heb lang hier gewerkt. Ik houd van dit bos, en daarom wil ik niet weg. Als ik wegga, gaat alles kapot. Alles is begroeid. Maar de mensen betalen me niet.” Ook Reggie Jozefzoon heeft al twee jaar geen werk meer. Hij is boothouder en vervoert toeristen vanuit Witagron naar Fungu eiland en door het reservaat. “Ze hebben alles stopgezet. We moeten nu iets anders doen om te overleven”, vertelt hij. “Vroeger was het niet zo. We hadden heel veel toeristen, dus dan kon ik wat geld verdienen. Andere mensen verkochten houtsnijwerk en pangi’s. Maar nu, je ziet het zelf. Ik heb een kostgrondje. Ik plant en ik ga ook vissen en zo kan ik mijn hoofd boven water houden. Maar we wisten niet dat corona zo lang zou blijven. Al het geld dat ik in die jaren heb gespaard, is nu op en ik verdien niets meer. We krijgen geen steun, van niemand.”
Hugo en Reggie zijn afkomstig uit Witagron, een Kwintidorp aan de noordgrens van het CSNR. De Kwinti wonen al eeuwenlang in dit gebied, dat niet stopt bij de grenzen van het reservaat. Er zijn geen dorpen in het beschermde gebied zelf, maar mensen vissen er, en er zijn belangrijke culturele plaatsen in het bos waar men naartoe gaat om te bidden. Daarnaast verdienen velen een klein inkomen uit het toerisme. Op die manier levert het reservaat een bijdrage aan het levensonderhoud van deze kleine gemeenschap van zo’n tweehonderd mensen, die anders afhankelijk zijn van werk in de houtkap of goudmijnbouw.
“Die waterval die wij even hebben bezocht, is ook zo’n heilige plaats. Maar op gegeven moment heeft iemand deze verstoord, de mensen hebben er jaren niet kunnen bidden, omdat er overal mieren waren gekomen”, vertelt Madhar. Hij legt uit hoe de Kwintigemeenschap afhankelijk is van het toerisme. “Een hele keten aan mensen draagt bij: Je hebt Hugo die de beheerder is op Fungu eiland, en Reggie als boothouder die de bootsmannen faciliteert. De bootsman en een kulaman brengen de mensen veilig naar de bestemming en weer terug. Kwintigidsen helpen je om op een veilige manier van de natuur te genieten en zien erop toe dat de juiste leefregels worden nageleefd. Maar al die mensen uit het binnenland, die betrokken zijn, worden nu gewoon vergeten.”
Oprukkende houtkap
Vanaf Fungu eiland varen we het reservaat verder in. De ‘moedervallen’ zijn te woest om over te varen, daarom maken we een overstap bij Lolopasi naar andere korjalen die stroomopwaarts van deze stroomversnellingen klaarliggen. Tentzeilen, jerrycans met brandstof en kartonnen dozen met boodschappen worden uitgeladen. We dragen ze over een smal pad door het bos naar een aanlegplaats een paar honderd meter stroomopwaarts. Vandaar varen we verder. Na zo’n drie uur varen, gaan we op aanwijzen van Reggie aan de westzijde van de rivier op onderzoek uit. Langs de oever zien we dat er een pad is gekapt en markeringen op boomstammen zijn aangebracht. Hier zijn ‘prospectors’ aan het werk geweest om waardevolle bomen te markeren en lijnen voor een kapplan uit te zetten. We maken foto’s van de markeringen en varen dan verder. Tegen de avond maken we een kamp op de westoever van de rivier. Op deze plaats vinden we oude sporen van houtkap. Verder in het bos komen we bij een brede verharde houtkap-weg, waar we gelabelde houtblokken vinden die zijn voorzien van een label van de officiële toezichthouder van de overheid, Stichting Bosbeheer en Bostoezicht (SBB).
“Dit is behoorlijk triest”, zegt natuurgids en inheems activist Irvin Ristie: “De rivier ligt op minder dan een kilometer afstand. Zo’n brede weg maak je niet als er niet genoeg interesse is. Men was hier wel degelijk aan het ‘rampeneren’, zo kun je zeggen.” Een oude skid trail waarlangs de bomen worden weggesleept, loopt dwars door een kreek heen en op de weg vinden we kogelhulzen: door de aanleg van wegen voor de houtkap wordt het gebied ook beter toegankelijk voor anderen, zoals jagers.
Na een nacht in onze hangmatten onder een regenzeil, varen we de volgende ochtend verder. Het bos langs de oever vormt aan weerszijden een onafgebroken groene muur. Er zwemt een gordeldier de rivier over: een klein kopje met ronde oren te midden van een enorme watervlakte. We varen een kleine zijkreek in op een plaats waar we zaaggeluiden horen en gaan aan land. Dwars door het bos, over boomstammen heen klimmend en door moerassige poeltjes zoeken we onze weg in de richting van het geluid. Meerdere keren vallen de machines stil en horen we een enorme knap, daarna het geraas van takken en bladeren en dan een luide dreun, gevolgd door de echo van de alarm slaande busiskotu, een bruin vogeltje. Als de zaaggeluiden plotseling voor langere tijd stoppen, is ook Ristie stil. We zijn de houtkappers inmiddels dicht genaderd. Ristie is voorzichtig: hij is al jaren actief voor COICA (Coordinadora de las Organizaciones Indígenas de la Cuenca Amazónica), een inheemsenorganisatie voor de hele Amazone. Daar heeft hij genoeg verhalen gehoord: je weet nooit hoe wij door de houtkappers ontvangen zullen worden. Aangekomen op de ‘plaats delict’ vinden we een grote hoeveelheid afgezaagde dikke bomen. De skidders die gebruikt zijn om de bomen weg te slepen, hebben brede sporen van vernieling dwars door het bos achtergelaten. De pauzerende houtkappers vertellen dat ze een vergunning hebben om hier te werken. Sterker nog: SBB heeft hier gisteren controles uitgevoerd! Maar volgens Madhar wordt in het kapplan niet volgens de officiële regels gewerkt, want dan moet er – anders dan we hier aantreffen – minimaal vijf meter afstand zijn tussen de gekapte bomen, en mag er niet door de kreken heen worden gereden met de skidders.
Maar is deze houtkap nu binnen of buiten het reservaat? Op de website ‘Global Forest Watch’ is al jaren te zien dat er wegen lopen naar het reservaat. Volgens John Goedschalk, directeur van de natuurbeschermingsorganisatie Conservation International, zijn de grenzen van het reservaat nooit goed vastgelegd. Daarom hebben zij samen met landmeetorganisatie MI-GLIS recentelijk de grenzen opnieuw gekarteerd. De coördinaten zullen officieel worden vastgelegd in een nieuw staatsbesluit. Claudine Sakimin van de afdeling Natuurbeheer en de officiële sitemanager van het reservaat laat weten dat er met name in het noordwesten fouten zijn gemaakt bij het verbinden van de coördinatiepunten, waardoor er een overlap bestaat met uitgegeven houtconcessies. Madhar wijst erop dat de houtkap plaatsvindt in een gebied dat ten minste tot de ‘bufferzone’ van het reservaat zou moeten behoren. Omdat houtkap en goudwinning zorgen voor vertroebeling en vervuiling van het water, zouden deze activiteiten niet moeten plaatsvinden in het gebied vanaf de waterscheiding tot aan de rivier. Zo’n overgangsgebied zorgt ervoor dat activiteiten buiten het reservaat geen effect kunnen hebben op het beschermde gebied zelf. Op de terugweg zien we dat de zijkreken die uit het reservaat stromen schoner zijn dan de rivier zelf. En dat terwijl de Coppenamerivier volgens Madhar de laatste schone rivier van Suriname is. Schoon: dat is helder zwart water (blaka watra) donkergekleurd door de humuszuren van verterende bladeren, en zonder sediment.
Naleving regels
Terug van de expeditie worden we ontvangen door de traditionele gezagsdrager van het dorp Witagron, kapitein Willem Emanuel. Er komen steeds meer mensen om ons heen staan en onze bevindingen maken veel los. Kapitein Emanuel vindt het ‘enorm erg’ wat hij heeft gehoord: “Het lijkt alsof de mensen van de stad meer voordeel aan het reservaat hebben dan wij! Maar de lokale gemeenschap moet er ook voordeel aan hebben dat de natuur behouden wordt. Anders gaan we daar gewoon jagen en houden we geen rekening met het reservaat. Maar het zou goed zijn wanneer er meer steun komt voor het behouden van het reservaat, en dan is het niet nodig om daarheen te gaan.”
Op de officiële concessiekaart van SBB is te zien hoe het Centraal Suriname Natuurreservaat is ingesloten door houtkapconcessiegebied. Is het reservaat straks het laatste ongestoorde bos van Suriname? Volgens kapitein Emanuel zou de Kwintigemeenschap zelf ook graag verdienen aan de houtkap. De Kwinti’s hebben een gemeenschapsbos dat gedeeltelijk binnen het noorden van het reservaat valt. Maar terwijl lokale mensen niet beschikken over de benodigde financiële middelen om dat te doen, krijgen buitenstaanders wel concessies. Volgens Ryan Clemens, secretaris van de granman der Kwinti’s, heeft vicepresident Brunswijk beloofd dat er geen nieuwe concessies worden uitgegeven. Maar hij is bezorgd: “Anderhalve week geleden belde de districtscommissaris ons over een aanvraag voor een nieuwe concessie. Hij wilde van het traditioneel gezag weten of we akkoord gaan. We weten niet of die al is goedgekeurd. Het is niet prettig wanneer je pas weet wat er om je heen gebeurt wanneer je langs de rivier vaart en per toeval iemand tegenkomt. We hebben niet genoeg ogen, want het is een groot gebied. En dan merk je dat buitenstaanders wel dingen doen die wij niet doen, en dat is een kwalijke zaak. Wij leven van jacht en visvangst. Onze rechten worden letterlijk en figuurlijk vertrapt. Als het water nu al vervuild wordt, wat gebeurt er dan wanneer er nog meer ondernemers starten? Moeten we dan uiteindelijk een andere plaats zoeken om te wonen?”
Ruwweg rommel
Madhar kwam als kind al met Stinasu in het reservaat, waar zijn liefde voor de natuur werd gewekt. Maar de kinderen van nu kunnen dat niet (meer), omdat alle programma’s zijn gestopt. Terug in Paramaribo spreekt hij zich op de Surinaamse televisie geëmotioneerd uit over wat hij in het reservaat heeft gezien en gehoord. ‘Zo vaak wordt geroepen dat Suriname zo rijk aan natuur is, en hoeveel procent bos Suriname heeft. Nu hebben we 93 procent bos, straks is dat nog maar 82 procent en dan 50 procent, enzovoort. Maar wat verdient Suriname aan al die grote houtblokken die uit het bos worden gehaald? We moeten er veel meer waarde aan geven. Het is geen probleem dat er hout gekapt wordt, dat is belangrijk fu meki moni, maar wanneer je bomen kapt, dan wordt de natuur verstoord. Niemand moet me zeggen: na een aantal jaren groeien die weer. Dat is voor mij gewoon ruw gezegd rommel. We moeten als land hierover nadenken en moeten al helemaal niet kappen in een gebied waarvan we hebben afgesproken dat het beschermd moet zijn. Erger nog: de gemeenschap die van deze rivier leeft, wordt gewoon genegeerd. Omdat het een kleine gemeenschap is, verwacht men dat er weinig stemmen te horen zullen zijn. Maar ik moet mijn stem laten horen: wat laten we over voor de volgende generaties? Mijn hart bloedt’.
De Suriname Conservation Foundation reageerde niet op het verzoek van Parbode om een reactie. Afdeling Natuurbeheer laat via de sitebeheerder van het CSNR, Claudine Sakimin, schriftelijk weten dat er inderdaad tekortkomingen zijn in het beheer van het reservaat en bij het opstellen van rapportages. Wel is er volgens haar in 2010 een formeel beheersplan opgestuurd naar UNESCO. Afdeling Natuurbeheer is verantwoordelijk voor het dagelijkse beheer, maar heeft te kampen met gebrekkige financiële middelen en personele capaciteit. Binnen de beperkingen van de overheid wordt alles gedaan om het beheer zo duurzaam mogelijk te laten plaatsvinden. Zij zullen daarbij geholpen worden door het regionaal kantoor van het World Heritage Center van UNESCO op Jamaica.
Het regionale kantoor van UNESCO bracht in juli 2022 een bezoek aan het reservaat en aan Witagron. Het is te hopen dat met deze hernieuwde aandacht het toerisme een nieuwe impuls krijgt waarvan ook de Kwintigemeenschap kan profiteren. Daarnaast moeten de grenzen en de buffer rond het reservaat natuurlijk goed bewaakt worden. Het CSNR is nog altijd een van de grootste aaneengesloten en onaangetaste wildernissen van Zuid-Amerika. Zonder de beschermde status van UNESCO was het misschien al lang in concessies uitgegeven.
Geen uitvoering strenge UNESCO-eisen
Bij de nominatie van een werelderfgoed gelden strenge eisen. Zo moet er een uitgebreid dossier worden opgesteld met een beschrijving van de begrenzing, de staat van onderhoud, de waarde, de wijze van bescherming en het beheer van het erfgoed, en er moet een beheersplan worden gemaakt. Dit is noodzakelijk om te kunnen aantonen dat een lidstaat het erfgoed naar behoren duurzaam in stand kan houden. Maar na de aanwijzing van het Centraal Suriname Natuurreservaat is er geen invulling gegeven aan de UNESCO-vereisten: in 2004 werden een concept beheersplan en een monitoringsplan gemaakt, maar deze werden nooit gepubliceerd of uitgevoerd. Tot heden is er geen beheerscapaciteit in het gebied zelf aanwezig. In 2020 stelde de internationale natuurbehoudorganisatie IUCN voor UNESCO een rapportage op, waarin ze concludeerde dat het CSNR in goede staat van instandhouding verkeerde (‘good with some concerns’), vooral omdat het reservaat zichzelf beschermt door zijn omvang en geïsoleerde ligging. IUCN wijst wel op het risico dat houtkap aan de grenzen van het reservaat het gebied toegankelijker heeft gemaakt.
Roy Smits maakt zich zorgen over de geringe belangstelling van regeringen voor het gebied. Smits is diplomaat en werkte jarenlang als staflid van UNESCO in Parijs, en als deputy van de permanente delegatie van Suriname bij UNESCO, waarna hij terugkeerde naar Suriname. Hij was twee jaar Secretaris-Generaal van de Nationale UNESCO Commissie Suriname, maar ging voorjaar 2022 met pensioen. Smits: “Het CSNR is verschrikkelijk veel werk: het is 1,6 miljoen hectare groot! Ik heb daarom gepleit om een stevig team samen te stellen om het werk voor te bereiden dat de afgelopen twintig jaar gedaan had moeten worden. De Erfgoed Conventie moet goed worden nageleefd en de periodic reporting moet op tijd en op de juiste wijze worden uitgevoerd. Wat er de afgelopen twintig jaar is gebeurd, mag zich niet herhalen. UNESCO is niet geneigd om landen weg te halen van die erfgoedlijst, maar we moeten alle zeilen bijzetten dat we niet op de lijst van endangered sites komen. De rol van UNESCO in Suriname moet versterkt worden.” Smits verwijst naar de officiële derde rapportagecyclus van de UNESCO die momenteel plaatsvindt voor alle Zuid-Amerikaanse en Caribische landen. Alle landen die de UNESCO Conventie hebben aanvaard en geratificeerd, zijn verplicht om iedere zes jaar te rapporteren over de voortgang van wettelijke en beheersmaatregelen van hun sites. Nu Suriname een derde Werelderfgoed heeft aangemeld (Jodensavanne), is het nog belangrijker dat de UNESCO-verplichtingen goed worden nageleefd, want dit kan volgens Smits een rol spelen bij de besluitvorming over de aanwijzing van deze nieuwe site door UNESCO.
Loze plannen CSNR
Natuurbeschermingsorganisatie Conservation International is begin jaren 90 een van de initiatiefnemers voor de UNESCO-nominatie van het reservaat, en legt in 1998 in een Memorandum of Understanding met de overheid vast dat het beheer van het gebied in co-management zal worden gedaan met lokale gemeenschappen. Elders in Suriname (onder andere op de legstranden van zeeschildpadden bij Galibi) had men goede ervaringen opgedaan met het gezamenlijk beheren van natuurgebieden door overheid, niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) en lokale gemeenschappen. Lokale bewoners hadden daar direct belang bij goed beheer en konden geld verdienen aan het reservaat; Suriname was op dat moment met ecotoerisme een pionier in de wereld. Conservation International investeert in die beginjaren in het bouwen van een accommodatie en andere faciliteiten op Fungu eiland. Er worden paden aangelegd en bomen gedetermineerd. Aan de voet van de Voltzberg wordt biologisch onderzoek gedaan, en er worden goedkope tours georganiseerd voor Surinaamse bezoekers. Honderden Surinaamse kinderen maken in het reservaat voor het eerst kennis met de natuur en krijgen er natuureducatie.
Bij de aanwijzing van het reservaat wordt een stichting opgericht om het beheer van dit gebied (en andere natuurgebieden) te financieren: de Suriname Conservation Foundation (SCF). Deze stichting krijgt het beheer over een fonds van 17 miljoen US-dollar van de Verenigde Naties (UNDP/GEF, en de UN Foundation), uit het Dutch Treaty Fund en met geld van private donoren van Conservation International. Ngo’s, overheden en bedrijven kunnen een aanvraag doen voor financiering van (publiek-private) projecten. De rendementen uit deze projecten vloeien weer terug naar het fonds, zodat het zichzelf in stand houdt: een zogenaamd ‘revolving fund’.
Maar tegenwoordig lijkt de SCF een slapend bestaan te lijden. Het laatste jaarverslag dat is gepubliceerd, dateert uit 2018. Volgens Conservation International-directeur John Goedschalk heeft het fonds jaarlijks tussen de 700.000 en een miljoen US-dollar te besteden, maar wordt er tot op de dag van vandaag nauwelijks geld gegeven aan projecten: “De eisen en regels om in aanmerking te komen voor financiering zijn zo ingewikkeld, dat niemand er aan kan voldoen. Wel is men – in strijd met de statuten – salarissen gaan uitbetalen aan de bestuurders. Er wordt wel een paar ton aan salarissen betaald. Ze besteden meer middelen aan overhead dan aan natuurbeheer”, vertelt hij. Inmiddels is de relatie tussen Conservation International en de SCF bekoeld. Goedschalk vertelt dat Conservation International op gegeven moment uit het bestuur is geschreven. Ook de overeenkomst over co-management met de gemeenschappen is volgens Goedschalk eenzijdig opgezegd. Het beheer van het reservaat ligt nu volledig bij de overheid. Bij het ter perse gaan van dit artikel had de SCF ons verzoek voor een wederhoor niet ingewilligd.
Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten (http://www.fondsbjp.nl)
Dit artikel is gepubliceerd in het maartnummer van Parbode, nu in de winkel
Wilt u informatie over het afsluiten van een (digitaal) abonnement?
Klik op www.parbode.com/abonneren