Graven naar het verleden
De zon brandt, muskieten prikken onze armen en benen lek. Achtentwintig jaar nadat suikerfabriek Mariënburg in Commewijne op de fles ging, is de gelijknamige suikerrietplantage waardoor we ons een weg banen weer ingenomen door het onstuitbare regenwoud. Ooit was dit de grootste plantage van het land, waar op het hoogtepunt van haar bestaan maar liefst achtduizend hectare suikerriet stond te wiegen in de wind, om bij oogsttijd te worden gekapt door honderden contractarbeiders uit Java en Brits-Indië. Door dalende wereldmarktprijzen sloot de fabriek in 1986 voorgoed de deuren, en sindsdien wordt in Suriname geen gram suiker meer geproduceerd.
Het is niet de enige treurige episode in de geschiedenis van Mariënburg. In 1902 komen de contractarbeiders in opstand tegen plantagedirecteur James Mavor, die loonsverlagingen wil doorvoeren. De man wordt door een woedende menigte met kapmessen in stukken gehakt, en als vergelding schiet het koloniale leger de volgende dag zeventien mensen dood, nog eens zeven gewonden sterven aan hun letsels. De lijken worden gedumpt in een massagraf ergens langs het twaalf kilometer lange treinspoor dat over de plantage liep.
Naar dat massagraf is archeoloog Benjamin Mitrasingh al sinds vorig jaar op zoek. Hij is de beste archeoloog van het land, lacht hij, want ook de enige. “Met een grote graafmachine hebben we een deel van het voormalige treintracé al opengestoten. Op dit moment nemen we bodemmonsters met handboren, in de hoop ergens verstoringen in de kleigrond waar te nemen. We gaan ervan uit dat de lijken in een ondiepe kuil zijn begraven, zoals vaak bij provisorische massagraven”, legt hij uit.
Het hele artikel de onopgeloste massamoord, maar ook over het gezonken slavenschip in Marowijne en een vergeten vakbondsman in Paramaribo is te lezen in de juni-editie van Parbode, die vanaf komende week in de winkel ligt.