Guillaume Pool: Nederlandse ridder met Surinaamse emoties
Goed beschouwd betekent de naam Guillaume gewoon Wim. Spreekt u dat eens uit: Wim en dan de achternaam: Pool. En nu: Guillaume Pool. Hoort u dat verschil in ritme en melodie? Een chemisch analist zou nog Wim Pool kunnen heten, een hypnotherapeut desnoods ook. Maar een dichter, een vertelkunstenaar? Nee. Een ridder in de Orde van Oranje Nassau? Echt niet. Gelukkig maar dat zijn vader hem bijna tachtig jaar geleden met vooruitziende blik naar zijn beste vriend Guillaume heeft vernoemd.
De kleine Guillaume groeit op tussen de hoge bomen van de toen nog zo prachtig verzorgde Cultuurtuin. Hij noemt moeiteloos de Latijnse namen van een viertal bijzondere lievelingsbomen. Na de Mulo gaat hij naar de AMS. In de tweede klas moet hij afhaken, familieomstandigheden. Hij vraagt nog een beurs aan. “Maar een naamloos mens uit de Hoogestraat komt niet eens in aanmerking voor een antwoord.”
Dan maar de arbeidsmarkt op. Hij bekleedt diverse ambten. “Ik was een manusje van alles. Ik heb bij Kersten gewerkt, ik ben ook nog een tijdje hulponderwijzer geweest. Ik probeerde alles. Zo gauw ik genoeg had van mijn baas of omgekeerd, zocht ik iets anders. Ik wilde nooit een slaaf zijn, als het me niet meer bevalt ga ik weg.” Uiteindelijk komt hij op uitnodiging van een ingenieur als beginnend analist terecht bij de Suralco in Moengo. Het vak leert hij ‘on the job’ en hij leert snel, zit voortdurend met zijn neus in de boeken. Binnen twee jaar geeft hij leiding aan het laboratorium en leidt jonge medewerkers op.
In Moengo ontmoet hij zijn vrouw. Niet dat hij ooit van plan was te trouwen. “Maar ze verschilde van alle andere meisjes die ik kende, compleet anders. Ik hou van muurbloempjes, mooie muurbloempjes. Mijn vrouw was in die tijd zo’n mooi muurbloempje. Ik heb iets tegen haar gezegd waardoor ze uitgedaagd werd. Ik zei: ‘Met jou wil ik trouwen’.” De jongedame in kwestie kijkt hem koeltjes aan en loopt door. Saang! “Ik moest het een paar keer herhalen om haar te overtuigen. Twee jaar later waren we getrouwd.”
Nederland
Ergens onderweg begint het plan te rijpen om naar Nederland te gaan. Bij de Suralco zoekt hij op de valreep nog even naar een nieuwe uitdaging. Hij kan een belangrijke nieuwe baan krijgen, maar helaas, er is geen belangrijk nieuw salaris aangekoppeld. Dit land ga ik verlaten, denkt Pool, ik krijg niet de waardering die ik verdien. “Dit is het einde. Als ik het werk moet gaan doen van een ingenieur dan kun je me niet als uurloner inzetten. Dat ga ik niet doen, die trots heb ik.” Guillaume schrijft prompt zijn ontslagbrief en het echtpaar pakt de koffers in. Topman Bleienburg van de Suralco probeert hem nog tot andere gedachten te brengen, maar als dat niet lukt, belooft hij joviaal zijn medewerking om Guillaume in Nederland aan een baan te helpen, mocht dat nodig zijn.
Op naar Nederland dus, naar Groningen en van daaruit naar Haren. Nee, absoluut niet naar Amsterdam, Rotterdam of Den Haag, ‘want ik wil geen nummer zijn.’ Pool vindt al snel een baan bij de universiteit op de syntheseafdeling, zonder titel en zonder diploma. “Ik moest wel colleges lopen. We maakten nieuwe stoffen.” Zijn stem klinkt verlekkerd. “Op zo’n universiteit heerst een heel andere hiërarchie. Professor Jellinek stelt zich voor, ik ben Franz en van af die tijd is het je en jij. Ik heb waardering gekregen hoor bij de universiteit, heel veel waardering.” Na twee maanden roept zijn professor hem en zegt: ‘Wij hebben je ondergewaardeerd. Ik heb Personeelszaken gevraagd om een correctie te plegen’.
Stamppot
In Nederland heeft de familie één devies: de kunst van het overleven is meegaan met de stroom. “Als je iets kunt veranderen, doe het dan, maar ga je niet verzetten met de gedachte ‘ja, maar bij ons…’ Als ik bij Arie wordt uitgenodigd om te eten, zeg ik ‘kook alsjeblieft geen rijst, geef mij maar een lekkere zuurkoolstamppot’. Ik heb ook nooit de muziek afgekraakt. Als er gehost wordt van ‘we gaan nog niet naar huis’, dan hos ik mee. Gaan de anderen schaatsen dan ga ik mee. Ik stond open voor alles. Ik hou van Suriname en ik hou van Nederland. Als dat mag!” Dat laatste zinnetje komt er een ietsepietsje uitdagend achteraan.
Ondertussen gaat het werk op de universiteit gewoon door. Het blijft niet bij de afdeling synthese. Van lieverlee wordt hij naar voren geschoven als bestuurder. Hij heeft in alle bestuurslagen van de universiteit gezeten, tot aan de universiteitsraad. Hij blijft op diezelfde universiteit werken, tot zijn -iets vervroegde- pensionering voor zijn zestigste. Wat doet een man na zijn pensionering, een man met een prachtige tuin? Tuinieren zou je denken. “Niks hoor, ik kan méér. Ik ben weer gaan studeren.”
Ommezwaai
Guillaume maakt een ommezwaai van scheikunde naar hypnotherapie. “Scheikundigen dringen door tot de materie, een hypnotherapeut dringt door in die grijze massa van de mens.” Hij wordt veel gevraagd voor lezingen met als apotheose een demonstratie, beginnend met de vraag: wie is in staat om te bewijzen dat hij niet in hypnose gaat? “Er staat altijd iemand op, meestal een man. Ik laat zien hoe technisch het is, pure techniek. Ik kijk niet eens naar de man, ik kijk naar de zaal. Ik spreek een formule uit om de hersenen andere golven te laten maken. Voor dat je denkt, dan gaat ie. Ik laat zien dat je in die toestand veel meer kunt veranderen in je eigen gedrag. Behandeling van bedplassers was mijn specialiteit.”
Op een bepaald moment is het tijd voor een volgende ommezwaai. Die komt in de jaren negentig van de vorige eeuw. Een kunstenares nodigt Guillaume uit voor haar expositie. Als cadeau schrijft hij een gedicht. Hij wil het voordragen, maar de expositie is een vrouwenaangelegenheid en Guillaume krijgt een spreekverbod opgelegd door Alida Neslo. Maar dan kent u de heer Pool nog niet: ‘Je kunt mij niet tegenhouden’, is zijn reactie, ‘want ik ga inbreken. Je kunt me alleen nog maar vertellen wáár ik mag inbreken’. Hij draagt het gedicht voor met verve, net als in zijn jonge jaren toen hij de eerste was die gedichten van Dobru op het podium bracht. Op dat moment ontwaakt in hem de performer, de voordrachtskunstenaar, zo u wilt de pamfletdichter.
Guillaume verkoopt zijn ‘hypnotische’ bibliotheek voor zevenhonderd dollar. Weg ermee.“Ik ben heel gedreven, maar ik kan ook makkelijk weer loslaten.” Tussen haakjes, de koper bood duizend dollar, een handelaar zal hij nooit worden. Met deze verkoop is de therapeutische fase definitief achter de rug. Hij doet het niet meer. “Pas wanneer ik zou zien dat iemand in mijn kennissenkring in nood is, dan zou ik wel inspringen.”
Kern
Over naar de dichtkunst. Guillaume gaat cursussen volgen aan de universiteit voor senioren. “Ik wilde niet zomaar doorgaan, ik wilde de essentie leren kennen. Ik ben nooit tevreden met alleen maar de schil. Ik wil doordringen tot de kern. Ik wil alles ervan weten.” Hij stelt zich een doel: ‘binnen een jaar wil ik bekend zijn in de drie noordelijke provincies in Nederland en uitnodigingen hebben voor alle poëziepodia, zo niet dan stop ik ermee’.
Vertelblok
“Ik ben begonnen in het Sranan te dichten, niet iedereen verstaat die taal, dus moest het gedicht worden vertaald. Ik dacht eigenlijk is het te gek, waarom schrijf ik niet direct in het Nederlands. Maar dan blijkt dat het nog niet altijd even gemakkelijk is om die Surinaamse emotie in Nederlandse taal om te zetten. Het heeft mij geholpen om een betere spreker te worden van het Nederlands.”
Van het ene gedicht komt het andere, een hele bundel vol: ‘De termieten van Tilifo’. Als een uitgeverij zijn manuscript wil corrigeren, richt hij zonder aarzelen en á la minute een eigen uitgeverij op: Kantamasu. “Ook zoiets, ik ben gewoon speels hè; ik schrijf naar een ISBN-kantoor kun je mij tien ISBN-nummers sturen voor uitgeverij Kantamasu? En dat doen ze. Je moet doen alsof het heel echt is. Als je een dag lang kunt doen of je een uitgever bent, dan ben je een uitgever. Arrogant? Ik vind het toch zo arrogant als iemand die het niet heeft beleefd, durft te zeggen dat je de tekst moet veranderen. Ik zeg niks ervan, er wordt niks veranderd. Als je niet arrogant kunt zijn, ga je ten onder aan de arrogantie van anderen. Het moment dat je over me heen wilt lopen, stopt het. Ik ben heel radicaal.”
Van dichten naar vertellen is niet zo’n grote stap. Door Paul Middellijn wordt hij ‘en public’ voor het vertelblok gezet. Hij verzint ter plekke een verhaal en vertelt. Thuisgekomen zegt hij tegen zijn vrouw, volgens mij kan ik iets méér. Ik kan vertéllen. Hij gaat naar een vertelworkshop. De docent ziet in hem de geboren verteller, maar Guillaume is niet tevreden. “Ik ben naar alle vertellers gegaan in binnen- en buitenland om te kijken hoe ze het deden.”
Geen half werk dus. En langzaam maar zeker komen de uitnodigingen binnenstromen. Maar pas op met uw formulering, vraag niet naar een Surinaamse verteller, dan kan hij fel reageren: “Heb ik je ooit verteld dat ik een Surinaamse verteller ben? Ik ben verteller en ik ben Surinamer. En deze Surinamer vertelt alles! Ik accepteer niet alles. Ik word graag uitgenodigd op basis van kwaliteit en niet op basis van etniciteit. Anders kom ik niet. Ik ben toch geen noviteit? Ik ben één van de weinige vertellers die je een opdracht kunt geven: een avondvullend programma Japanse of Chinese verhalen, of noem maar op. Ik kan verhalen vertellen voor elke leeftijd. Ik ken verhalen van alle werelddelen. Ik wil niet uitsluitend Anansi-verhalen vertellen, ik wil unieke dingen doen, mooie taal gebruiken. Ik ben een tegenstander van slechte taal, vulgaire taal.”
Kinderlokker
“Ik heb twaalf weken gewerkt met Marokkaanse tieners, meisjes hoor, die jongens dat lukt niet. Ze kwamen met hun eigen verhalen. Een mens uit zich het makkelijkst wanneer hij vanuit een bekend gebied kan werken. Aan het eind van die twaalf weken hebben we een daverende show gegeven.”
Als verteller noemt hij zichzelf een ‘kinderlokker’. “Ik lok het kind uit in ieder mens.” Elk jaar verzorgt hij een module op het Instituut voor de Opleiding voor Leraren (IOL). Hij leert aankomende leerkrachten op een verantwoorde wijze te vertellen. “Je kunt vertellen om te amuseren, om te leren, om te corrigeren. Bijna alle verhalen kunnen worden omgebogen tot correctieve verhalen. De lege planken in de boekenkast zijn inmiddels weer gevuld met een uitgebreide collectie verhalen van de hele wereld. Nee, die collectie komt niet in de aanbieding. Als het lukt om een locatie te vinden blijven ze hier in Paramaribo, om precies te zijn in Flora. Flora ja. Flora heeft het meer nodig.”
De laatste twintig jaar is Guillaume zestig gebleven. Hoe speelt iemand dat klaar? “Je moet geluk hebben en het koesteren, goed met je lijf omgaan. Ik twijfel er eerlijk gezegd nog altijd aan of ik zal sterven. Misschien ben ik wel de eerste die het eeuwige leven krijgt. Ik ben ontzettend blij met de wijze waarop mijn leven gegaan is. Ik kijk niet om in het leven. Ik kijk vooruit. Ik heb nog een klus te doen: Bukutori dat eigen gebouw geven in Flora. We genieten verantwoord van dat wat is bereikt, we zigzaggen van Nederland naar Suriname. Ik ken mijn grenzen, ga niet tot het uiterste. Psychische belasting kan ik wel aan, maar als ze me voor een heel weekend uitnodigen, moet er wel voldoende rust zijn in het programma. Ik neem niet alles aan.” Veel verzoeken worden doorgespeeld naar De Vertelplantage, een organisatie waarvan hij oprichter en erelid is.
Eén uitnodiging heeft hij wel zelf geaccepteerd, gelukkig maar. Dat was de uitnodiging om te komen vertellen in een sjiek bejaardentehuis, vorig jaar op 29 april in Nederland. Gaat er al een lichtje bij u branden? Bij Guillaume niet. Terwijl hij midden in een vertelling zit, komt er opeens iemand naar hem toe en onderbreekt hem. Die mijnheer krijgt een bok: ‘Ik ben bezig met deze mensen!’ Het blijkt de burgermeester te zijn. Als hij achterom kijkt ziet hij zijn vrouw. Wat doet zij daar? Doorgestoken kaart dus. Guillaume krijgt een lintje, Ridder in de Orde van Oranje Nassau, gevolgd door een toespraak. “Dan hoor je pas wat je allemaal betekent in het leven van andere mensen.”