Heimwee naar Bakkie
“ik was vijf jaar toen ik met mijn ouders, broers en zussen begin 1975 naar Nederland vertrok. Zoals zoveel Javaanse Surinamers, uit angst voor wat er na de aanstaande onafhankelijkheid zou gebeuren. Mijn vader en moeder waren van Bakkie, in Commewijne; daar hebben ze hun hele leven gewoond en daar ben ik ook geboren. onderwijs had mijn vader niet genoten, hij kon niet eens lezen en schrijven. Maar we hadden het goed daar, hij leefde van de visvangst en samen met mijn moeder plantte hij groenten. Hun producten verkochten ze aan bezoekers van Bakkie, soms brachten ze wat naar de markt in de stad.
toen ik vier was, verhuisden we naar Paramaribo; mijn vader kon daar een baantje krijgen als wachter. Hij was toen al bijna vijftig en sukkelde met zijn gezondheid. Weer een jaar later emigreerden we dus naar Nederland. We kwamen in Hoogezand-Sappemeer terecht, daar gingen heel veel Javanen heen die uit Bakkie kwamen. Die werden vooral in een flat van tien verdiepingen gestopt aan de Donker Curtiusstraat, die in de volksmond tot ‘de Bakkieflat’ werd omgedoopt. De overgang kon niet groter zijn: met mijn ouders, twee oudere broers en twee zussen moesten we ons opeens zien te redden op zeven hoog, in een ruimte van nog geen vijftig vierkante meter. ik kan mij niet zoveel herinneren van die tijd. Maar wat ik wel weet, is dat vooral mijn moeder doodongelukkig was. Moet je je voorstellen: je hele leven heb je in een warm, paradijselijk land gewoond en opeens word je weggestopt in een kil land waarvan je de taal nauwelijks kent en waar je niets omhanden hebt.
Mijn vader was ook niet happy, maar dat sprak hij nooit uit. over Bakkie heeft hij nooit meer gesproken. Hij kreeg een baantje achter de lopende band in een fabriek een paar kilometer verderop en knutselde wat in zijn vrije tijd. ’s Avonds kwamen vaak andere Javanen van Bakkie over de vloer om te kaarten en tori te praten. Mijn vader overleed al in 1986, ik was toen zestien. eigenlijk had mijn moeder toen naar Suriname terug moeten gaan, dan zou ze nog enkele gelukkige jaren hebben gehad. Maar ze wilde bij haar kinderen blijven die, zoals ze mijn vader had beloofd, hun studie in Nederland moesten afmaken. Bovendien hadden we het geld niet voor de overtocht.
ik nam mij voor om als ik wat ouder was en een baan zou hebben, een ticket voor haar te kopen zodat ze in ieder geval nog een keer in Bakkie kon gaan kijken. in 1996 was het zover en maakten we plannen. Maar toen werd ze ziek, en nog geen drie maanden later stierf ze aan de gevolgen van kanker. Pas tien jaar later had ik zelf de moed om naar Suriname te reizen en Bakkie te bezoeken. ik was geschokt door het verval van het dorp, vrijwel alle bewoners waren weggetrokken. van mijn ouderlijk huis kon ik niets terugvinden, dat was verzwolgen door Moeder Natuur. Achteraf was ik dus blij dat mijn moeder dat niet heeft gezien, het zou haar hart hebben gebroken. Aan de andere kant heb ik er nog steeds spijt van dat ik als zoon haar diepgekoesterde wens niet in vervulling heb kunnen laten gaan.”