Het eenzame graf van Bhoodia Durga-Gulaboo
Overleden dierbaren de eeuwige grafrust geven volgens eigen traditie, is niet zo vanzelfsprekend als het klinkt. Crematie was in Nederland verboden en Nederlandse wetten golden ook hier, zo simpel was dat. Met name voor Hindoestanen was dat een probleem. De koloniale regering had bij de immigratie van Hindoestanen natuurlijk meteen iets moeten regelen, want zo moeilijk is lijkverbranding niet. Er zijn rivieren en brandhout in overvloed.
Surrendra Santokhi, geboren in Suriname en vanaf 1971 woonachtig in Den Haag, beschrijft de koloniale houding toch bijzonder welwillend: ‘Ten aanzien van de lijkbezorging volgens Hindoe-riten heeft de Nederlandse Overheid, zolang zij verantwoordelijkheid droeg voor het interne beleid van Suriname, uit eigen beweging geen beleid gevoerd dat blijk geeft van emancipatiegezindheid’ (uit: Balans & perspectief van de Nederlandse cultuurgeschiedenis). Meer zelfbeschikking voor de Surinaamse bevolking kwam pas na de Tweede Wereldoorlog op gang en Santokhi schrijft vervolgens dat vanaf 1949 de Surinaamse Hindoes inderdaad zelf crematies mochten regelen, maar dat dit desondanks niet werd opgepakt. Pas op 26 januari 1969, twintig jaar later, vond de eerste lijkverbranding plaats bij Weg naar Zee. Begraven raakte in de voorbij gaande jaren ingeburgerd en oude tradities vervaagden. Daarbij kwam een meer westerse opvatting van lijkverbranding op, de Indiase brandstapels langs de rivier werden te primitief bevonden.
Er moest een echt crematorium komen, een gebouw van steen, maar daarvoor bleek geen geld te zijn. De eenvoudiger crematieplaats bij Weg naar Zee kwam er uiteindelijk toch, vooral door toedoen van VHP-leider Lachmon, die zijn moeder op haar dringende verzoek in Suriname wilde cremeren. Begraven was trouwens minder vreemd in het vroegere Brits-Indië dan velen denken. Bij kinderen was het vrij gebruikelijk en bepaalde sekten als de Kabirpanthis begroeven iedereen. Daarnaast was de gewoonte het lijk af te laten drijven op de rivier wijd verbreid. Vrij lastig in Suriname, omdat de aangevreten lichamen bij vloed terug zouden komen. Dat zou voor de gemiddelde Hollander een grote cultuurschok zijn geweest.
Herbegraven
Ondanks dat cremeren inmiddels heel gebruikelijk is geworden, wordt er ook nog steeds begraven. Begraven op het eigen perceel kan nog steeds in grote delen van Suriname. Weliswaar verschillen de regels per district. In Paramaribo mag het al jaren niet meer, maar in Commewijne nog wel. Henry Hennep van de gelijknamige uitvaartonderneming heeft kortgeleden nog vier graven verplaatst van de RK-begraafplaats naar een familieperceel op Commewijne. Ook zijn oude graven van een familie betonfabrikanten verplaatst naar eigen percelen op Rust en Werk. Hennep krijgt nu vaak het verzoek om overleden Hindoes op te graven en deze alsnog te cremeren. Zoals laatst een oude oma, die nog een kapitale gouden armband om had. De familie verkoos het sieraad met de as in zee te gooien, om de keuze uit de vele kleindochters niet te hoeven maken.
Eenzaam
Het graf van mevrouw Durga zal vast en zeker ook geruimd worden, want het is een mooi perceel aan de L’Hermitageweg – ze ligt aan de weg en in de weg. Het bleek moeilijk iets te weten te komen over de vrouw die daar zo eenzaam ligt. Ze heette mevrouw Durga-Gulaboo, geboren in 1886 en overleden in 1947, veel meer weten we niet, want herinneringen van nazaten bleken twee, hooguit drie generaties terug te gaan.
De L’Hermitageweg was tijdens haar sterven een zandpad met links en rechts lange akkers. Daar woonden de Durga’s al vele jaren, plantage Durga werd wel gezegd, en ze wonen er nog steeds. Vroeger als landbouwers, nu in de drankenhandel en een neef bezit disco Energy. Van de acht kinderen die mevrouw Durga kreeg, is nog een dochter in leven, mevrouw Soekhia Bhagwandien-Durga. Op haar zestiende trouwde zij en verhuisde van de L’Hermitageweg naar Boxel. Ze woont nu iets voorbij Boxel, richting Domburg, en is inmiddels 84 jaar. Daarom weet ze ook niet veel meer van haar ouders.
Het was vooral hard werken, in het huis en op het land. Er werd rijst verbouwd en oerdi. Melk werd met de ezelskar rond gebracht, dus koeien hadden ze ook. Een zoektocht in Hindoestaanse immigratie archieven leverde over mevrouw Durga niets op, wel over haar man, Sadyal Durga. In 1896 aan de Waterkant van boord gestapt en overleden in 1952. Hij is elders begraven, aan de vroegere Wanicastraat. Uit zijn archiefkaart blijkt dat ze pas in 1915 trouwden, maar misschien was dat nodig door de wetgeving, want als zij op haar zestiende trouwde, dan waren ze al vanaf 1902 op die wijze samen. Later zijn de al geboren kinderen erkend. Zo moet het zijn gegaan, maar als lezers extra informatie kunnen geven, komen we zeker met de rest van dit verhaal.