Het gedachtegoed van de vroege nationalisten
In verschillende columns voor Parbode heb ik het gehad over het lange termijn historisch proces in Suriname, waardoor het logisch is dat het land nu, na het eindigen van de ‘ontwikkelingshulp’, in een aantal opzichten afstand neemt van Nederland. Suriname is druk doende om de eigen identiteit te bevestigen en te borgen in het onderwijs en in de culturele beleving van de nationale identiteit. Dat een stukje afzetten tegen Nederland daar ook bij hoort, is eveneens begrijpelijk. In Nederland hebben we precies hetzelfde gedaan tegenover naties die ons land kortere of langere tijd bezet hebben gehouden.
Een vergelijkbaar historisch proces hebben we waargenomen in Indonesië tijdens de dekolonisatie. Ook daar zagen we meer radicale en meer gematigde varianten van antikolonialisme. Helaas (in mijn ogen) hebben de gematigde en democratisch ingestelde nationale krachten in Indonesië, die aangevoerd werden door leiders als Mohammed Hatta en Soetan Sjahrir, in de periode na WO2 het pleit verloren van een meer radicale, populistische stroming die werd belichaamd door de toenmalige president Soekarno.
Ik heb het altijd interessant gevonden om het gedachtegoed te raadplegen van de vroege nationalisten vanaf de jaren twintig in de vorige eeuw, zoals Hatta en Sjahrir uit Indonesië en Anton de Kom uit Suriname. De Kom stond sinds ongeveer 1926 in Nederland in contact met de groep van Hatta. In veel opzicht waren deze mensen veel genuanceerdere denkers dan menigeen tegenwoordig veronderstelt. Ze waren natuurlijk overtuigde nationalisten, die zich met alles wat zij in zich hadden verzetten tegen de koloniale onderdrukking in hun land. Maar ze waren óók het product van het Nederlandse onderwijssysteem in de koloniale gebieden, dat sterk verbeterd was na de opkomst van de Ethische Politiek, zo rond 1900. Met name Soetan Sjahrir schreef heel openhartig in zijn dagboeken en brieven over de psychologische en morele dilemma’s die daaruit voort kwamen.
Doelstelling van de Ethische Politiek was de koloniale bevolking zodanig te vormen dat zij zou kunnen komen tot politieke en economische zelfstandigheid. Echter, er ontstond al snel een verschil van inzicht tussen de nationalisten en Nederlandse bestuurders over het tempo waarin gewerkt moest worden richting Zelfstandigheid. Hierdoor raakten zowel De Kom als de ‘grote drie’ van Indonesië (Soekarno, Sjahrir en Hatta) in conflict met de Nederlandse autoriteiten (politiek van non-coöperatie), wat geleid heeft tot hun arrestatie en opsluiting in de jaren dertig. Daarnaast werd Anton de Kom in Nederland getroffen door wat we tegenwoordig een Berufsverbot zouden noemen.
Waarom ik zeg dat de vroege nationalisten genuanceerder dachten dan menigeen denkt: zij hebben allen (met uitzondering van Soekarno) langere tijd in Nederland verbleven en hadden een zekere mate van waardering gekregen voor de westerse (liberale) democratie en rechtsstaat. Een rechtsstaat die overigens in Nederland heel anders functioneerde dan in de koloniale gebieden. Zo werd Mohammed Hatta in de jaren twintig vrijgesproken door een Nederlandse rechter voor beschuldigingen van opruiing, maar enkele jaren later in Nederlands-Indië voor vele jaren opgesloten en verbannen voor een zelfde type beschuldiging, op basis van een verordening. Een wandaad van het gouvernement, die de verhouding tussen Indonesië en Nederland gedurende vele decennia negatief zou beïnvloeden.
Wat de vroege nationalisten wilden bereiken voor hun eigen land was weliswaar niet hetzelfde (kapitalistische ) model als Nederland, maar ze streefden wel degelijk een democratische rechtsstaat na, die vorm moest krijgen na het verkrijgen van Onafhankelijkheid. Zo schreef Soetan Sjahrir in zijn befaamde pamflet ‘Onze Strijd’ (1946): “Onze kracht moet bestaan in het aankweken van gevoelens van rechtvaardigheid en menselijkheid. Alleen een nationalisme dat gedragen wordt door deze gevoelens van rechtvaardigheid en menselijkheid, kan ons in de wereldgeschiedenis vooruit brengen”.
Ik denk dat de morele positie van Soetan Sjahrir, die tijdens WO2 iedere samenwerking met de Japanse fascisten heeft geweigerd zich later in de jaren zestig verzette tegen de ‘geleide democratie’ van Soekarno (en daarmee zijn leven verspeelde), in grote lijnen overeenkomt met de morele positie van Anton de Kom, die als antikolonialist zijn leven gaf in het Nederlandse verzet tegen het Duitse fascisme.
Zo redenerend, is het begrijpelijk dat de erven Anton de Kom bezwaar hebben tegen het zich symbolisch eigen willen maken door de huidige Surinaamse regering van het gedachtegoed van hun (groot)vader. De Surinaamse regering is immers van plan om Anton de Kom te laten herbegraven in Suriname. De erven Anton de Kom zullen dat vermoedelijk niet toestaan zolang er een president zit, die een twijfelachtige reputatie heeft op het vlak van mensenrechten, democratie en rechtsstaat.