Het plantage-spookhuis
De Nederlandse jongen Dirk de Vries ontdekt bij zijn tante brieven over gruwelijke gebeurtenissen die in een ver verleden plaatsvonden op een Surinaamse plantage. Er blijkt ook sprake van een koffer met goud en oude munten. Verschillende nazaten van de plantage-eigenaar zijn vergeefs op zoek gegaan naar deze mysterieuze schat, die ergens verstopt moet zijn. Ook Dirk vertrekt naar Suriname en gaat naar het plantagehuis, waar hij een bizarre ervaring heeft. Terug in Nederland ontmoet Dirk het Surinaamse meisje Ginti, dat over dit plantagehuis en de kostbare koffer gedroomd heeft. Dirk kan zijn Surinaamse belevenissen niet loslaten en heeft diverse paniekaanvallen. Ginti roept de hulp in van haar tante, die zich met winti bezighoudt. Ook vraagt Dirk raad aan een katholieke priester. Het gaat echter bergafwaarts met Dirk; hij komt in een psychiatrische inrichting terecht en overlijdt. ‘In het geval van Dirk was volgens haar een bloedige wraak tot uiting gebracht die door tijd en ruimte was gereisd om deze gereïncarneerde ziel te treffen, hoe krankzinnig en ongelooflijk dit ook klonk.’ Aldus Ginti. Ze besluit naar Suriname te gaan om te ontdekken hoe de zaak in elkaar steekt. Tot zover het verhaal, in grote trekken. Afwisselend speelt het zich af in Suriname aan het einde van de negentiende eeuw (de slavernij bestaat nog net) en in Nederland aan het begin van de 21ste eeuw.
Roué Hupsel (Paramaribo, 1943), auteur van de thrillers Blinde muren (2004), Zwarte magie (2005) en De groene oorlog (2011), is zonder twijfel een gedreven verteller. Op zijn schrijfstijl echter is naar mijn mening wel wat aan te merken. Een paar (tamelijk willekeurige) voorbeelden. ‘Was dát wat op hem afkwam een vrouw? Een misselijk makende stank hing rond dat angstaanjagende ding dat zich als een slang zo geruisloos naar hem toe bewoog. Zijn hart sloeg woest enkele slagen over toen hij naar het gezicht van dat verdorven schepsel keek… een afschrikwekkend stokoud wit gezicht met zwarte gaten waar ogen moesten zijn.
Dat kwaadaardige gezicht vol waanzin bleef maar naar hem kijken en schuifelde steeds dichterbij! Maanlicht dat flauw via het kapotte dak naar binnen scheen onthulde alles wat in zijn geest angstaanjagend, griezelig, smerig, abnormaal en walgelijk was.’ En dan zijn we nog maar aan het begin van het verhaal. Het is bij Hupsel nooit alleen maar ‘angstaanjagend’, het is ‘angstaanjagend, griezelig, smerig, abnormaal en walgelijk’. Bij hem praat vrijwel geen mens normaal: men spreekt ‘hees’ of ‘schor’, en om de haverklap verliest iemand zijn verstand. Als Dirk de priester bezoekt gaat het zo: ‘Plotseling! Een rauwe verstikkende kreet. De priester greep naar zijn hals, viel rochelend op de vloer en kronkelde hevig. Hij snakte naar adem en liep paars aan. Zijn lichaam schokte nog een keer heftig en toen lag hij stil en stijf op de vloer. Zijn handen vielen slap langs zijn lichaam. Om zijn hals zag Dirk duidelijk de afdrukken van vingers. Toen werd hij overspoeld door emoties. Hij gilde het uit.’
De waardering voor dit boek hangt niet eens zozeer af van de vraag of je geïnteresseerd bent, dan wel gelooft, in bovennatuurlijke krachten, reïncarnatie of winti. Toegegeven, daarin geloven helpt natuurlijk wel om het boek te appreciëren. Mijn grootste bezwaar is echter dat de lezer buiten adem raakt van alle grote woorden van Hupsel. Waanzin, walging, paniek, verdwazing, hallucinaties, krankzinnigheid, afschuw, doodsangst en verschrikking buitelen over elkaar en de lezer heen. Na een aantal pagina’s krachttermen is het effect weg, en dat kan toch de bedoeling van de schrijver niet zijn. Kortom, een strenge redacteur had hier goed werk kunnen verrichten.
Het plantage-spookhuis, Roué Hupsel, 2015, Uitgeverij Conserve, ISBN 978 90 5429 381 1