Het verhaal van een klas
Dit schooljaar brengen wij u het verhaal van een school, die onder niet al te gunstige omstandigheden, met eenvoudige middelen, in de afgelopen jaren in staat is gebleken een redelijke prestatie te leveren. In die school volgen we de eerste klas, de inspanningen van het team en de aanpak van het schoolhoofd.
We gaan na welke elementen bijdragen tot het relatieve succes van deze school en met name de eerste klas. Telkens wanneer we één van de aanbevelingen uit het kader bij dit verhaal tegenkomen, zullen we dat aangeven met het cijfer dat correspondeert met de betreffende aanbeveling.
Kennismaking
Als ik op 28 september voor de eerste kennismaking op de school kom, is iemand bezig het erf schoon te maken. Hij doet het hek voor me open. ‘Kantoor’ staat er op één van de deuren. Ik loop in die richting en zie dat in de naastgelegen ruimte hard wordt gewerkt aan de renovatie van de toiletten. Het is zeker de bedoeling, aldus de voorman, dat de toiletten per 1 oktober in gebruik genomen kunnen worden.
De leerkrachten vergaderen in de mediatheek. Een leerkracht vangt mij op en verwijst me naar het kantoor van het schoolhoofd. Ik kijk een beetje om me heen. De bel staat klaar op het kastje bij de deur. De dozen met krijtjes liggen gereed om rondgedeeld te worden. Ik lees een ‘beginselverklaring van de school’ die aan de muur hangt: ‘Om de groei van het ‘Rijk van God’ te bevorderen laten de leerkrachten achterwege:
• Beledigen van leerlingen
• Afsnauwen, negeren van leerlingen
• Monddood maken
• Slaan
• Liegen voor of tegen leerlingen
• Zelf regels schenden
• Verzuimen
De leerkrachten willen kennelijk op de eerste plaats hun eígen gedrag gaan verbeteren. We mogen dus, kort samengevat, van ze verwachten, dat ze de leerlingen met respect behandelen, dat ze het goede voorbeeld geven, en… goed voorbeeld doet goed volgen (zie kader, aanbeveling 4). Later vertelt het schoolhoofd dat het RKBO haar scholen vorig jaar heeft begeleid aan de hand van het thema ‘alternatieve disciplinering’. Vrij vertaald, hoe kan ik kinderen op een andere manier discipline aanleren? In dat kader hebben de leerkrachten samen deze beginselverklaring opgesteld (6).
De vergadering duurt voort en uit het lokaal klinken rustige stemmen, af en toe wordt er even gelachen. Als hij is afgelopen word ik uitgenodigd om kennis te maken met het schoolhoofd, de heer Kiban. Zijn team is gereed voor het nieuwe schooljaar, de boeken en de overige materialen zijn aanwezig. Hij heeft zijn personeelsleden op het hart gedrukt het schooljaar in alle rust te beginnen, “een rustig begin is belangrijk”.
1 oktober
Het is een drukte van belang in de smalle Franklinweg, auto’s kruipen voort, schoolbusjes kunnen niet voor- of achteruit. Moeders wankelen op de fiets, vaders met kinderen aan de hand zigzaggen tussen het rijdend verkeer. Het schoolhoofd ontvangt zijn kroost bij het hek. Op het schoolplein laten de kinderen zichzelf uit, de ouders wachten in de schaduw. Als de bel luidt gaan ze in de rij staan, niet zo maar een beetje in de rij, nee keurig netjes. Als het helemaal rustig is hijsen de grote jongens de vlag en klinkt, onwennig nog, het volkslied.
De kleintjes mogen niet meedoen, want ‘zij kennen de woorden nog niet’. Het schoolhoofd houdt een korte maar krachtige toespraak. “Kinderen kom op school en doe je best. Ouders geef uw kind de nodige ondersteuning (2). Leerkrachten zet uw beste beentje voor zodat onze resultaten zo mogen blijven of beter worden.” De kinderen maken rechtsomkeer naar hun klas, de nieuwe tas hangen ze aan de stoel. Daar zitten ze vol verwachting, gespannen. Gaan ze het maken dit schooljaar?
De eerste klas van juf Denise heeft dit jaar 35 leerlingen, negentien meisjes, met vlechtjes en kraaltjes, en zestien jongens, kort geknipt, krentjes of kaal. Vijf van de leerlingen zaten vorig jaar ook in deze klas. Vijfendertig leerlingen, dat is veel. De kinderen passen maar net in het lokaal. Nu hebben ze allemaal een stoel en een tafel. Als volgende week de kleuterklassen beginnen, dan moeten de geleende stoelen terug naar de kleuterklas.
“Goedemorgen kinderen”, begint de juf. “Goedemorgen juf Denise”, roepen ze in koor. Daarna het ochtendgebed ‘Onze Vader’, gevolgd door de liedjes: ‘Dank u voor deze morgen’ en ‘Jezus roept je, blijf niet staan’. De juf houdt ook een korte toespraak: “Kinderen, Jezus zorgt voor je en je ouders zorgen voor je. Jij moet je best doen.” Hier gaapt een kind, daar rekt een ander zich uit. “Wie heeft gegeten vanmorgen? Hebben jullie allemaal gegeten? Je moet goed eten, anders kun je niet goed opletten.” De juf spreekt tegen mij haar bezorgdheid uit: niet voor alle kinderen wordt goed gezorgd, sommige kinderen gaan laat naar bed, anderen komen zonder ontbijt op school.
Eén van de kinderen heeft gevraagd of ze vandaag naar gymnastiek gaan. Gymnastiek staat vandaag niet op het rooster, maar een beetje gym kan ook in de klas. Alle kinderen staan naast hun stoel. “Steek je linkerarm omhoog, goed zo Denzel, en zwaai met je arm, naar boven, naar beneden. Nu op je tenen staan, nee niet vasthouden aan de tafel, en rek zo hoog mogelijk, toe maar Beluna, hoog, hoger…” Spelenderwijs leren de kinderen begrippen.
De juf wil de sfeer van de kleuterklas vasthouden tot december, om de overgang van de kleuterklas naar de eerste klas soepeler te doen verlopen. Ze heeft al een drietal jaren ervaring in de eerste klas, staat helemaal achter de beginselverklaring van de leerkrachten en is vast besloten het dit jaar te gaan maken met haar pupillen. Haar doel? Ze werkt ernaar toe, dat 90 procent van de leerlingen over gaat. En haar kinderen, wat zijn die van plan? Ik vraag: “Ga jij over dit jaar?” Alle kinderen krijgen het woord. Resultaat: ja hoor, ze gaan allemaal over, 100 procent dat is zeker!
8 oktober
Het is de tweede week van het nieuwe schooljaar. Vandaag komen de kleuters van de lage fröbel voor het eerst naar school. De ouders brengen hun vierjarigen in de klas. Een overweldigend ‘bazuinkoor’ uit een vijftal angstige kinderkelen overstemt het volkslied. Grote mannen die op veel te kleine stoelen zitten, draaien onzeker heen en weer. Moeders staan hulpeloos rondkijkend, tussen lach en traan. Het schoolhoofd maakt een eind aan het drama. “De ouders moeten nu weggaan.” Schoorvoetend, om een hoekje kijkend, bukkend, glurend, lopen de vaders en moeders enkele passen achterwaarts, draaien zich om en verlaten het schoolerf. Jus Denise werkt met haar kinderen aan het ochtendprogramma.
Tijdens het zingen ligt een van de jongens met zijn hoofd op tafel. “Wat is er Rivaldo, kom bij me?” Rivaldo loopt naar voren. “Nee toch, we gaan niet huilen.” De juf fluistert met hem, omarmt hem troostend en terwijl de klas een nieuw lied inzet blijft ze Rivaldo vasthouden. Ik krijg tranen in mijn ogen. Er moet een enorme geruststelling uitgaan van dit simpele gebaar. Wie zou zich niet veilig voelen bij deze juf?
De kinderen gaan werken met korte zinnen, ‘ik loop, ik drink, ik slaap’. Ik verlaat de klas en loop nog even bij het schoolhoofd langs. Hij laat met een brief zien, afkomstig van het hoofd van de inspectie, gedateerd 5 september 2007. “Lichamelijke kastijding is ten zeerste af te keuren. Strafrechterlijke vervolging kan plaatsvinden. Gelieve hiervan nota te nemen.” Het schoolhoofd verzekert mij dat zijn team er al nota van genomen heeft.
Deze week worden de ouders uitgenodigd voor de eerste ouderochtend van dit schooljaar (3). Deze week ook gaan de leerkrachten naar Overbridge om het programma voor dit schooljaar samen te stellen (6). De leerlingen worden in de komende dagen geconsulteerd, dat wil zeggen dat zij mogen aangeven welke plannen zij in dit schooljaar graag gerealiseerd willen zien (5). U hoort nog van ons in december!
Een belabberde stand van zaken
De klachten over slechte resultaten in ons onderwijs zijn niet van vandaag en ook niet van gisteren. Ze dateren al van de jaren veertig van de vorige eeuw: lage cijfers, hoge percentages zittenblijvers. Vanaf die tijd ook zijn plannen gemaakt, rapporten geschreven, congressen georganiseerd, bijscholingen verzorgd. Vanaf die tijd komen consultants uit binnen- en buitenland, worden scripties geschreven, projecten uitgevoerd en promotieonderzoeken verricht. Toch waren de resultaten van het afgelopen schooljaar over het algemeen en in alle categorieën weer bedroevend.
Plotseling komt er een beeld in me op, het is 1 oktober 1985. Ik breng mijn twee zoontjes voor het eerst hier in Suriname naar school. Wartie gaat naar de derde klas, Giwani gaat naar de hoge fröbel. Mijn twee mannetjes stappen monter en geüniformeerd het schoolplein op. Maar waar moeten we zijn? Een oudere jongen helpt ons gedienstig. We lopen gevieren langs de klassen. In één van de lokalen liggen vijf leerlingen met hun hoofd op tafel. Later zal ik leren dat dit ‘overliggen’ is, een maatregel die de juf kan treffen als ze het echt niet meer weet. Ik vraag aan de jongen waarom die kinderen daar zijn. “Oh, dat zijn zitters.”
De zitters. Natuurlijk kan ik u ondersneeuwen met rapporten, cijfers en nota’s. Maar in wezen gaat het om onze kinderen. Die kinderen op al die basisscholen, die op 1 oktober beginnen aan hun ‘grote school’ loopbaan, of die loopbaan voortzetten. Ze komen die eerste dag met glimmende gezichten, duizenden kraaltjes in het haar, gestreken hemden en geplooide rokken, met brandschone nagels en vaak een beetje angst in hun hart naar die school.
Elk jaar gaan in totaal ruim 66.000 kinderen naar onze basisscholen. Elk jaar blijft gemiddeld zo’n 30 procent zitten, dat zijn bijna 20.000 kinderen, die aan het begin van het nieuwe schooljaar het hoofd al min of meer laten hangen. Maar dat is wel ons volk van de toekomst. Ons onderwijs kan maken en breken, ze kan kinderen stimuleren, begeleiden in hun ontwikkeling, maar ze kan ook vernederen, beledigen, ontmoedigen.
Gemiddeld dertig zittenblijvers; dat betekent dat er op sommige scholen een hoger gemiddelde wordt bereikt, maar ook dat op andere scholen het percentage lager ligt. Wat opvalt bij het bestuderen van de resultaten is, dat terwijl zo op het eerste gezicht de omstandigheden niet of nauwelijks verschillen, die percentages wél verschillen. Kortom de ene school lijkt beter te presteren dan de andere.
De vraag is welke elementen maken nu, dat de ene school het beter doet dan de andere?
Hoe kan een school ‘het maken’? Elisha Deekman stelt in haar scriptie ter afronding van de MBA/MPA-opleiding dat het aankomt op capaciteit, ‘het vermogen van individuen, organisaties en samenlevingen om hun functies te vervullen, hun problemen op te lossen en doeleinden te formuleren en te realiseren.’ Dat is taal, die past in de scriptie van een MBA/MPA-opleiding.
Gelukkig doet ze ook hele concrete aanbevelingen. We noemen er enkele, vertaald naar de schoolpraktijk:
1. Breng succesverhalen en -personen in beeld
2. Betrek de ouders en de buurt meer bij de inspanningen
3. Bouw aan de relatie met ouders, begeleidende instanties, buurtwerk
4. Verhoog het moreel van leerkrachten
5. Maak gelijkwaardigheid tot hoofdprioriteit
6. Train kader in planning, implementatie en het ontwikkelen van actieplannen