Hoe Arimba de zon werd
Er heerste hongersnood in het land, en de oude Kukumba ging daarom met zijn zoon Arimba het bos in om te jagen. Ze hadden al dagen niet fatsoenlijk gegeten en ze hoopten iets te schieten zodat hun magen weer gevuld konden worden. Arimba schoot zowaar een hert en dat bracht hij naar zijn vader, die onder een boom op hem zat te wachten. De oude Kukumba was uiteraard blij toen hij het hert zag en zei tegen zijn zoon: ‘Blijf jij hier bij het hert, dan ga ik even een paar manden halen waarin we het vlees naar huis kunnen dragen’.
Het duurde nogal lang voordat Kukumba terugkwam. Arimba werd ongerust. Kon zijn vader de weg misschien niet meer terugvinden? ‘Vader! Vader!’ galmde het door het bos. na verloop van tijd riep een stem tussen de bomen: ‘Ja, mijn zoon, ik ben er bijna!’ opgelucht riep Arimba nog eens: ‘Vader, vader, hier ben ik!’ Want hij dacht natuurlijk dat Kukumba hem had geantwoord. Maar niets bleek minder waar. Want het was niet zijn vader die uit het bos tevoorschijn kwam, maar een reusachtige vuurspuwende groene draak! Even nog dacht Het duurde nogal lang voordat Kukumba terugkwam. Arimba werd ongerust. Kon zijn vader de weg misschien niet meer terugvinden? ‘Vader! Vader!’ galmde het door het bos. na verloop van tijd riep een stem tussen de bomen: ‘Ja, mijn zoon, ik ben er bijna!’ opgelucht riep Arimba nog eens: ‘Vader, vader, hier ben ik!’ Want hij dacht natuurlijk dat Kukumba hem had geantwoord. Maar niets bleek minder waar. Want het was niet zijn vader die uit het bos tevoorschijn kwam, maar een reusachtige vuurspuwende groene draak! Even nog dacht
niet lang daarna kwam de oude Kukumba terug met zijn mand, en je kunt begrijpen hoe verbaasd hij was, toen zijn zoon hem vertelde wat er was gebeurd. ‘Hé,’ zei hij, ‘wat jammer dat ik er niet bij was! Die draak had ik ook weleens willen zien.’ Had hij dat maar niet gezegd, want al snel ging die wens in vervulling. De draak was niet de domste en was dus in de buurt gebleven. Hij werd dolenthousiast toen hij alsnog mensenvlees rook. uit het niets kwam hij tussen de bomen tevoorschijn en greep vader en zoon met zijn scherpe klauwen. Hij sleepte hen vervolgens naar zijn woning, even verderop in het bos.
Daar aangekomen zagen Kukumba en Arimba dat ze niet de enige ongelukkigen waren. De drakenwoning puilde uit van andere mensen, die ook gevangen waren genomen in afwachting van een vreselijk en zeker lot. Want elke dag koos de draak de dikste van dat moment uit om op te vreten en ging hij het bos in om nog meer mensen te vangen. Hij greep, om redenen die nog altijd onbekend zijn, alleen mannen. of hij vrouwenvlees niet lekker vond of hen uit respect liet lopen, weet niemand.
Arimba zei tegen de andere gevangenen: ‘Ik begrijp niet dat jullie nooit hebben geprobeerd te vluchten als de draak het bos ingaat’. De anderen antwoordden: ‘Dat zouden we wel graag willen, maar het gaat heus niet! Zie je die grote witte haan, daarginds? Die moet de wacht over ons houden en hij doet dat goed! Als we maar de minste beweging maken om weg te komen, begint hij zo luid en doordringend te kraaien, dat zijn meester het duidelijk kan horen – waar hij ook is.’
tja, Arimba zag wel in dat het heel moeilijk zou zijn om te vluchten. Maar, dacht hij, er moet toch wel iets op te vinden zijn. Hij piekerde zich suf en na een paar dagen, toen de draak weer op mensenstrooptocht was, riep hij alle gevangenen bij elkaar en zei tot hen: ‘Hoor eens mannen, dit gaat zo niet langer. Laat ons samen een middel bedenken om hier vandaan te komen!’ ‘Ach nee,’ zuchtten de anderen, ‘wij hebben daar al zo dikwijls over gesproken. Maar dat gaat heus niet. Zelfs al lukt het ons te ontsnappen, dan nog zou de draak ons gauw weer te pakken krijgen. Want zijn gehoor is zo scherp dat hij op een afstand van vijf kilometer een rups over een boomblad kan horen kruipen. En dat niet alleen… hij loopt ook sneller dan de wind. Heus, geen mens kan hem ontkomen. Denk er maar niet langer over, het helpt je toch niets! Berust nu maar gewoon in je lot.’
Arimba berustte er echter niet in en dacht er wél over na. En omdat hij de slimste mens van de hele wereld was, bedacht hij een mooi plannetje. ‘Hoor eens,’ zei hij tegen de anderen, ‘die witte haan zal er natuurlijk niet aan denken om te kraaien zolang hij maar genoeg rijstkorrels te pikken heeft. In de voorhal staan veertig zakken rijst waarmee de draak ons wil vetmesten. Help me nu allemaal om die hiernaartoe te slepen en de rijst over de grond uit te strooien.’
De medegevangenen hadden er maar weinig geloof in, maar hadden zoiets van: ‘baat het niet, het schaadt echter ook niet’. Dus zo gezegd, zo gedaan. En zodra de grond dik met rijst was bestrooid, ging de haan aan het pikken en pikken alsof zijn leven ervan af hing. Hij had het veel te druk met die lekkere rijst om op de gevangenen te letten.
‘Ziezo,’ zei Arimba tegen de andere mannen, ‘nu allemaal aan het werk om lange, lange touwen te vlechten van lianen! Daar maak ik dan een sterke touwladder van en als die klaar is, gooi ik het ene eind omhoog tot in de hemel. De goden zullen zeker wel zo goed willen zijn om dat voor ons vast te houden terwijl wij naar boven klimmen.’ terwijl de meeste mannen bezig waren touw te maken, slachtten een paar anderen een paar koeien uit de stal van de draak. Ze braadden het vlees en allemaal aten ze daarvan tot ze genoeg hadden. Maar alle beenderen moesten ze aan Arimba brengen, die ze in een grote zak deed.
Hij zocht ook de viool van de draak op en nam die onder zijn arm. Eindelijk was de touwladder klaar en Arimba gooide met zijn krachtige arm het ene eind helemaal tot in de hemel. En kijk, de goden die de boze draak wel kenden, hielden de touwladder stevig vast. Vervolgens klommen de mannen omhoog, de een na de ander. Ze waren allemaal een eind geklommen en Arimba zette juist zijn voet op de ladder, toen de scherpe oren van de draak opvingen dat er in zijn huis iets vreemds gebeurde. Binnen enkele seconden stond hij aan de voet van de ladder en begon te klimmen.
Maar Arimba had niet voor niets de zak met beenderen meegenomen. telkens als het monster te dicht bij hem kwam, gooide hij het een been toe. En de draak had zo’n vreselijke honger, dat hij elke keer met zo’n bot de ladder afdaalde om het beneden rustig af te kluiven. Arimba klom dan weer verder zo hard hij kon, maar hij lette goed op de draak en hield hem net zo lang bezig met het gooien van beenderen tot de zak leeg was. toen waren alle andere gevangenen al veilig en wel in de hemel aangekomen en warm door de goden ontvangen. Arimba nam nu de viool ter hand en speelde een lustig deuntje. Hij wist dat het een toverviool was en dat de draak zou moeten dansen als hij de muziek hoorde.
En jawel, daar klom het monster al naar beneden en sprong als een dolleman heen en weer op de grond, net zo lang tot de muziek ophield. ondertussen was Arimba alweer een eindje hoger geklauterd, en toen nu ook de draak de ladder weer opkwam en in een oogwenk een heel eind omhoog klom, begon Arimba maar weer te spelen. En hupsakee, daar gleed het monster weer naar beneden om op de grond een dansje te maken! Het was best een grappig gezicht, zoals hij daar rondsprong. Maar Arimba had nu geen tijd om te lachen. Hij moest boven zien te komen, en wel zo snel mogelijk.
telkens speelde hij weer een deuntje en telkens weer moest de draak naar beneden om te dansen. Maar als hij dan weer de ladder opklom, deed hij dat zoveel vlugger dan Arimba, dat het op het laatst weinig scheelde of hij had hem toch nog ingehaald. Hij stak zijn klauw al uit om zijn slachtoffer te grijpen… Maar de dappere jongen kon nog net zijn mes pakken en sneed de ladder door, vlak onder zijn eigen voeten. De draak plofte naar beneden en viel te pletter op de grond. Arimba werd vlug door de goden omhooggetrokken. nu was hij in veiligheid.
mhooggetrokken. nu was hij in veiligheid. De goden waren zo ingenomen met zijn wijs- en dapperheid en ze vonden het zo flink van hem dat hij eerst alle andere gevangenen had gered voordat hij aan zichzelf dacht, dat ze zeiden: ‘o Arimba, jij zult voortaan de zon zijn, de bron vanwaar alle licht en warmte over de aarde straalt’. Vader Kukumba werd de maan en al de andere verloste gevangenen van de draak veranderden ze in sterren. Denk daar maar eens aan als u ’s avonds naar de hemel staart.