Ik laat mij niet manipuleren
Soewarto Moestadja (61) wordt beschouwd als één van de meest welbespraakte Javaanse politici en werd na de verkiezingen van vorig jaar opnieuw minister. Hij is één van de weinige mensen die kan zeggen vier ministeries onder zijn hoede te hebben gehad. Het liefst had hij nu Landbouw, Veeteelt en Visserij (LVV) gekregen, maar het werd uiteindelijk Binnenlandse Zaken. De uitdaging is er echter niet minder om.
Moestadja komt uit een gezin van elf kinderen, van wie hij de oudste is. Zijn vader was als kind van immigranten van Midden-Java naar Suriname gekomen, zijn moeder kwam van Meerzorg. “Mijn vader was een hardwerkende timmerman die zich opwerkte tot een soort onderaannemer. Maar echt geweldig goed hadden we het niet. Het gebeurde wel eens dat als hij een huis klaar had, mensen opeens geen geld meer hadden om hem te betalen. Het was een kwestie van trying to survive.
“Mijn ouders waren zo destijds ver-standig om mij bij een tante en oom in Paramaribo onder te brengen, waar ik een Nederlands georiënteerde opvoeding kreeg. Thuis bij mijn tante en oom werd maar één taal gebezigd: het Algemeen Beschaafd Nederlands.”
“Na de Hendrikschool en de AMS ben ik bij de afdeling personeelszaken van de Surinaamse Machinale Landbouw (SML) in Wageningen gaan werken. Mijn bedoeling was om zo snel mogelijk geld te sparen voor een ticket om in Nederland Economie te gaan studeren. Dat wilde ik om te leren begrijpen waarom de ene groep Surinamers alles had en de andere groep, zeg maar de underclass, weinig tot niets. Daar moest een verklaring voor zijn.”
Het liep echter anders; het geld voor een ticket had hijsnel verdiend, maar zijn moeder werd ziek. “De dokterskaart bestond toen nog niet, waardoor ik het geld moest gebruiken voor haar verzorging. Later heb ik gereageerd op een oproep voor bursalen om sociale verzekeringen te studeren in Nederland. Ik kwam terecht bij het Gewestelijk Administratie Kantoor te Bos en Lommer.”
Toen hij beginjaren zeventig de studie had afgerond, stond de jonge Moestadja voor de keuze: blijven of terug naar Suriname? “Ik was nu eenmaal in het land van de mogelijkheden. Uiteindelijk ben ik de studie culturele antropologie gaan volgen. Ik zag dat als een goede gelegenheid om ook mijn eigen volk te leren begrijpen.
“Het was in de jaren rond de onafhankelijkheid, die ik dus passief vanuit Nederland heb meegemaakt. Ik was wel actief met de gevolgen bezig. Javanen uit Suriname stapten immers massaal op het vliegtuig naar Nederland, op vlucht voor de vermeende overheersing door andere bevolkingsgroepen. Achteraf bleek die angst gelukkig ongegrond, ik heb echter wel de nodige hand- en spandiensten verleend aan maé en paé die in zo’n grote jumbojet naar dat onbekende, vreemde Nederland vlogen. Voor een aankomend volkenkundige was dat natuurlijk fantastisch.”
Zijn eerste definitieve terugkeer naar Suriname mislukte. “Ik kwam op 8 december 1982 aan. In het vliegtuig wisten we nog niet wat er was gebeurd, maar eenmaal in Suriname reden familieleden die ons afhaalden langs de afgebrande gebouwen van Radika en de Moederbond. Ik had voor vertrek al een afspraak gemaakt met onderminister John Hardjoprajitno van Cultuur om te praten over een baan, maar dat gesprek is er nooit van gekomen.”
Uiteindelijk bleef hij zes weken. Terug in Nederland zocht hij naar een andere uitdaging. “De diplomatenopleiding leek mij wel leuk, maar daarvoor moest ik naar Suriname, waar ik begrijpelijkerwijs geen zin in had.”
De jaren die volgden waren echter allesbehalve saai. Hij was bijvoorbeeld op 3 december 1984 aanwezig bij de roemruchte live-uitzending van Karel van de Graaf, waarbij Paul Somohardjo op de vuist ging met een sympathisant van het militaire regime en er zelfs een schot viel. Ook Moestadja zat een nachtje in de cel, waar hij nu wel om kan lachen.
Debatteren
“Ik wil Nederland niet ophemelen, maar ik heb daar wel veel geleerd dat mij later in Suriname goed van pas kwam. Zoals debatteren; ik luisterde vol bewondering naar Joop den Uyl, die op een geweldige wijze kon spreken waarbij hij niet de man maar de bal speelde. Of Dries van Agt, een fantastische woordkunstenaar, en Ruud Lubbers. Prachtig vond ik dat.”
Uiteindelijk werd hij voorzitter van de Nederlandse afdeling van de KTPI, totdat Willy Soemita hem in 1995 vroeg terug te komen naar Suriname. “Hij zei er wel bij dat ik zelf mijn tickets en het transport van onze inboedel moest betalen. Dus dat is niet betaald door de overheid, zoals later door anderen is beweerd.”
Adviseur
Eenmaal terug in Suriname, ging het razendsnel. Als adviseur van Soemita, destijds minister van Sociale Zaken en Volkshuisvesting in de eerste regering van Ronald Venetiaan, maakte hij kennis met de wonderlijke wereld van de Surinaamse politiek. Zijn vaak wat Hollandse instelling moest hij met enige regelmaat aanpassen. “Ach weet je, de progressieven die uit Nederland zijn teruggekeerd, zijn uiteindelijk ‘de aangepasten’ geworden. Zelfs de meest progressieve progressieven. Je moet concessies doen, je moet in zo’n geval water bij de wijn doen. Als je er maar wel voor zorgt dat het naar wijn blijft smaken.”
Hij dacht zijn kans schoon te zien om echt indruk te maken en te laten zien dat Javaanse politici wel degelijk een verstandig zegje kunnen doen, toen Soemita hem vroeg zijn speech voor de begrotingsbehandeling in De Nationale Assemblee te schrijven. “Er bestond tot die tijd echt nog het gevoel van ‘die Javaan bakt er toch niets van’. Als Iding Soemita sprak, werd hij telkens uitgelachen. Niet omdat hij niets zinnigs te vertellen had, maar omdat hij het Nederlands niet goed kon spreken.
“Nu zal ik ze eens wat laten zien, zei ik tegen mijzelf. En heb een mooie speech geschreven, uiteraard wel aangepast aan de taal van oom Willy. Twee weken lang heb ik zenuwachtig afgewacht tot het moment daar was. De dag breekt aan, ik steek mij keurig in het pak en begeef mij naar de Assemblee. Waar het allemaal uitliep, maar men qout qeu qout de begrotingsbehandeling wilde voltooien. Het was inmiddels half één ’s nachts, eindelijk mocht Soemita het woord voeren. Tot mijn verbijstering las hij echter geen woord van wat ik had opgeschreven. Want, zo oordeelde hij, de begroting was toch al goedgekeurd, ‘dus wat heeft het voor zin om jouw verhaal voor te lezen’. Natuurlijk was ik enorm teleurgesteld, maar oom Willy zei: ‘Hé Soe, wordt niet boos, we zijn in Suriname’. Tja.”
Een jaar later, na de verkiezingen van 25 mei 1996, ging de KTPI in zee met de grote winnaar NDP en kreeg vijf ministersposten toebedeeld. Moestadja werd bewindsman op Sociale Zaken en Volkshuisvesting. “Natuurlijk heb ik mijzelf wel even afgevraagd of ik deel wilde uitmaken van een regering waar mensen in zaten waar ik mij in de jaren tachtig vanuit Nederland, weliswaar passief, tegen heb verzet. Maar als goed humanist kwam ik tot de conclusie dat iedereen een tweede kans verdient. Uiteraard was Somohardjo er niet blij mee dat ik namens de partij van Soemita minister werd.”
Superminister
Het werd echter niet helemaal wat iedereen er van had verwacht. President Jules Wijdenbosch en zijn partijvoorzitter Desi Bouterse rolden na verloop van tijd ruziënd over straat, met een breuk tot gevolg. De KTPI-leiding koos partij voor Bouterse en de NDP en liet de president vallen. Tot ongenoegen van Moestadja en twee collega-ministers uit zijn partij. Wijdenbosch kon ondertussen niet meer rekenen op voldoende steun vanuit de coalitie en moest vervroegde verkiezingen uitschrijven voor 2000. Met minder ministers dan waarmee hij was begonnen, zat hij de resterende tijd uit. Moestadja werd superminister, met Volksgezondheid en Arbeid extra in zijn pakket. Voor de verkiezingen van 2000 richtte hij met de andere dissidente KTPI-ministers de Democraten van de 21ste eeuw (D21) op. “Dat werd door Soemita niet met gejuich ontvangen, die vond mij maar een ondankbaar schepsel.” Samenwerkingsverbanden met DNP2000, bij de verkiezingen van 2000, en onder meer DA’91 (2005), leverden D21 echter geen zetels, laat staan regeermacht op. “Als lid van de regering-Wijdenbosch werd ik lange tijd beschouwd als één van die paria’s. Dat deed best wel pijn, want ik heb mijn werk naar eer en geweten gedaan. Maar vorig jaar lukte het uiteindelijk wel. De gewaagde zet om D21 op te laten gaan in Pertjajah Luhur van Somohardjo, bleek goed uit te pakken. Moestadja werd naar voren geschoven voor het ministerie van Binnenlandse Zaken. “Ik had mijn zinnen gezet op LVV, daar heb ik wel iets mee. Maar die plaats was al vergeven. Binnenlandse Zaken is echter ook erg leuk. Er is veel werk te verzetten, onder meer bij het Centraal Bureau voor Burgerzaken (CBB). Dat moet hoognodig worden gemoderniseerd, de eerste stappen zijn inmiddels gezet.”
Natuurlijk komt het overbevolkte ambtenarenapparaat ter sprake. Ondanks de verkiezingsbelofte van Bouterse om niet lukraak directeuren en andere ambtenaren te vervangen door politiek gelijkgestemden en ‘zij die op mij lijken’ (een kreet die halverwege de jaren negentig door Moestadja aan de Surinaams-Nederlandse uitdrukkingenschat werd toegevoegd), zijn ze en masse opzijgezet alsof ze wegwerpcupsen waren.
Geen koppensnellen
Moestadja wil geen oordeel uitspreken over het hakgedrag van andere ministers. “Laat mij stellen dat ik het niet zo heb gedaan als sommige collega’s, ik ben geen minister die aan koppensnellen doet. Ik heb alleen een onderdirecteur uit zijn functie ontheven, maar dat heb ik zeer grondig met argumenten kunnen onderbouwen. Overigens is het verdedigbaar dat nieuwe ministers een aantal vertrouwelingen aanstellen. Maar dat moet niet gebeuren zo als het nu gaat. Het moet wettelijk geregeld worden, wat betekent dat je vastlegt dat ze voor beperkte duur worden aangesteld en na verloop van tijd met ontslag kunnen worden gestuurd, zonder allerlei lucratieve regelingen. Daar werken we nu aan.”
Toch kreeg Moestadja onlangs van zijn voorganger Maurits Hassankhan het verwijt op etnische gronden tal van Hindostaanse ambtenaren op zijn ministerie de laan uit te sturen. “Ik wil een misverstand uit de wereld helpen: deze mensen waren als parttimer aangetrokken om te helpen bij de voorbereiding van de verkiezingen. En hadden een tijdelijk contract met de mogelijkheid om dat later om te zetten in een vaste arbeidsovereenkomst. Hassankhan had niet de intentie om ze na afloop in dienst te nemen. En dan verwacht hij dat ik dat wel doe!
“Kijk, zo’n ambtenaar kan het ook niet helpen dat hij via een kruiwagen van De Olifant, de wajangpop of de brandende fakkel bij een ministerie naar binnen is gebracht. Dat maakt geen flikker uit. Hij heeft familie te onderhouden en die baan dus nodig. Ik ken het gevoel van surviven, weet hoe het is om weinig te hebben. Daarom heb ik ook mijn human heart laten spreken en ze niet vlak voor Kerst de wacht aangezegd, wat wel had gekund. Maar ik ben ook geen Sinterklaas en moet als minister pragmatisch zijn.
“Het is een feit dat er bij de overheid teveel ambtenaren zijn, waarvan sommigen niet berekend zijn voor het werk dat ze moeten doen. Maar reorganisatie van het apparaat moet wel op verantwoorde wijze gebeuren, je moet alternatieven te bieden hebben. Probleem is dat er totaal geen human resources-beleid is. Waar we naar toe moeten, is een nationaal instituut voor ambtenarenopleidingen. Ambtenaren moeten met plezier naar het werk gaan en ook weten dat ze carrièremogelijkheden hebben, die niet worden gedwarsboomd doordat er weer iemand door de politiek op een bepaald ministerie wordt geparachuteerd.”
Vooralsnog vermaakt Moestadja zich best op het departement. “Ik heb een goed gevoel over waar de regering mee bezig is. En het idee dat ik veel vrijheid heb in mijn eigen handelen. Ik ben geen appendix van Pertjajah Luhur, maar minister van de president. Aan hem moet ik verantwoording afleggen. Dat betekent niet dat ik mij laat manipuleren, ik ben niet slaafs. Ik laat mij leiden door goed bestuur, door argumenten en producten. En ik heb tot nu toe geen signalen gehad van de president dat hij niet tevreden is met hoe ik het doe.”