Ilse Marie Dorff, schrijfster van bestseller Surinaams koken
‘Ik heb alleen maar leuke dingen gedaan’
Meer dan honderdduizend exemplaren verkocht Ilse Marie Dorff van haar klassiek geworden kookboek Surinaams koken. Nu is ze 65 en blikt ze terug op een smakelijk leven. Een gesprek over bruine bonen met rijst, Bob Marley en de Surinaamse padvinderij.
Het sneeuwt in Amsterdam, en niet zo zuinig ook. De stad gaat schuil onder een dik winters tapijt. Binnen in haar appartement aan het Waterlooplein vertelt Ilse Marie Dorff jaloersmakende verhalen over de reisreportages die ze in de jaren zeventig als jonge journaliste maakte voor het prachtblad Avenue, over zonovergoten oorden als Haïti en Jamaica. “Dat was heerlijk om te doen. Er was ook veel geld toen. Dat scheelt. Ik kreeg vooraf een bedrag en daarvan kon ik op reis. Als je het niet te bont maakte, kon je het heus wel een tijdje uitzingen. Ik heb veel geluk gehad in mijn leven. Er zijn veel leuke dingen op mijn pad gekomen. Ik heb nooit hoeven solliciteren. Van het ene kwam het andere.”
We hebben aangeklopt bij Ilse Marie Dorff om kennis te maken met de schrijfster van Surinaams koken, het kookboek dat in de loop der jaren in verschillende edities zijn weg vond naar meer dan honderdduizend kopers. Een echte klassieker, min of meer bij toeval ontstaan tijdens een etentje bij schrijver Cees Nooteboom thuis. Die vertelde over zijn scheiding van Fanny Lichtveld en dat hij het heerlijke Surinaamse eten miste. Dorff: “Ik zei dat ik wel een kookboek wilde schrijven. Daar hield Cees me aan. Toen ik tegensputterde dat ik niet eens een schrijfmachine had, stond hij de volgende dag met een machine op de stoep. Hij heeft later ook nog een voorwoord geschreven. Hij schreef dat hij van Surinaams eten altijd zo vrolijk en tevreden werd. Dat was natuurlijk goede publiciteit.”
Onderwijzeres
Dorff was halverwege de jaren zestig neergestreken in Amsterdam, aanvankelijk met het idee om er niet langer dan een jaar te blijven. “Ik was onderwijzeres en wilde snel mijn hoofdakte halen. Maar het beviel me hier zo goed dat ik nooit meer ben weggegaan. Ik vind het heerlijk om in Suriname te zijn, vooral in het binnenland, maar ik vind het ook prettig om weer te kunnen terugkeren naar Amsterdam. Dit is mijn thuis geworden. Ik houd ook van de anonimiteit van een grote stad. Daarom heb ik ook nooit in de Bijlmer willen wonen. Daar kent iedereen elkaar. Dat heeft zijn voordelen, maar het kan ook verstikkend zijn. Bovendien is het niet goed om voortdurend te verkeren binnen de bescherming van de eigen groep. Ik heb altijd een wereldburger willen zijn.”
Met grote dankbaarheid denkt Dorff terug aan haar jeugd in Suriname, een periode waarin ook de liefde voor de Surinaamse keuken ontstaat. “Ik stond naast mijn moeder in de keuken om de kunst af te kijken. En ik mocht al op jonge leeftijd naar de markt om groenten en fruit te kopen. Daar heb ik veel van geleerd. Ik koop de laatste tijd weer pelpinda’s, en ik weet nog steeds waar ik op moet letten om te voorkomen dat ik met een lege dop kom te zitten. Ik heb het ook met sinaasappels. In Suriname kochten we na school gekoelde sinaasappels op straat en we wisten voor we een hap hadden genomen of-ie zoet of zuur zou zijn. In Nederland leren kinderen dat niet. Wij gingen met de padvinderij het bos in en kookten ‘s avonds ons eigen potje in een leeg boterblik op een vuurtje. Dat zijn fantastische ervaringen.”
Bruine bonen met rijst
Het koken is altijd een hartstocht gebleven van Dorff, net als het eten trouwens. “Mijn favoriete gerecht is bruine bonen met rijst. Ik maak het maar zelden, want ik weet dat ik ‘s nachts mijn bed ga uitklimmen als ik weet dat het in de koelkast staat. Pindasoep vind ik ook heerlijk. Ik ga nog wel eens naar café De Draver bij de Wibautstraat. Daar kom je de echte Surinaamse keuken tegen. Erwtensoep hebben ze er ook, maar dan op z’n Surinaams, met een pepertje.” In Suriname gaat Dorff graag naar de Chinees. “Het mooie van de Surinaamse keuken is natuurlijk dat het uit zoveel verschillende elementen bestaat. Chinees, Javaans, Indiaas, Creools, Nederlands: de hele geschiedenis van het land vind je er in terug.”
Vier jaar geleden kwam een Caribisch kookboek uit van Dorff, met op één van de eerste pagina’s een grote foto van de schrijfster met Bob Marley die haar voorleest uit de bijbel. De schrijfster straalt: “Dat is mijn trofee. De foto hangt ook in de gang.” De ontmoeting met de wereldberoemde rastaman had plaats in Brussel. “Ik mocht hem interviewen voor het weekblad Haagse Post. Ik was een grote fan van hem, en dat ben ik nog steeds. Tijdens mijn verblijf op Jamaica had ik het rastafarigeloof leren kennen. Ik was een beetje teleurgesteld dat Marley er echt in geloofde. Ik had verwacht dat hij de hele leer zou zien als een instrument dat mensen kunnen gebruiken om zich te emanciperen. Maar hij was er heel serieus over. Hij wilde me echt iets leren over de bijbel. Dat was voor mij geen nieuws. Ik was opgegroeid met de galmende stem van dominee Polanen in de Zuiderstadkerk.”
In de jaren zeventig belandt Dorff in artistieke kringen. Ze studeert klinische psychologie, maar heeft daarnaast allerlei interessante bijbaantjes. Ze geeft kookles op het Tropeninstituut aan ontwikkelingswerkers die zich op een verblijf in de West voorbereiden. Ze speelt een piepklein rolletje in de speelfilm De inbreker van Frans Weisz (“heel klein hoor: als je met je ogen knippert, zie je me niet eens”) en maakt deel uit van de kunstgeschiedenis door Pythia te spelen in het theaterstuk Oidipous, Oidipous van Harry Mulisch.
Vrienden in de kroeg
“Ik heb alleen maar leuke dingen gedaan”, zegt Dorff nog maar eens. “Het meeste kwam aanwaaien. Je zat met vrienden in de kroeg, iemand had een leuk idee en vervolgens werd het ook uitgevoerd. Dat was kenmerkend voor de jaren zeventig. Er gebeurde zo ontzettend veel.”
Tijdens haar studie klinische psychologie stort Dorff zich op de winti, het geloof van haar Afrikaanse voorouders. Later gaat ze bij het Riagg werken, de dienst voor geestelijke gezondheidszorg, met winti als specialisme. “Het is een onderdeel van mijn identiteit geworden. Ik vond het als student interessant er een wetenschappelijke basis aan te geven. Ik ben opgegroeid in een EBG-gezin. Winti was folklore, iets van het volk. Bij ons thuis was het volstrekt taboe. Zoals in veel Surinaamse gezinnen, was ook bij ons thuis alles wat mooi was Nederlands. Alles wat Surinaams was, was inferieur. Er is sindsdien wel veel verbeterd, maar in essentie is dat minderwaardigheidsgevoel nog steeds aanwezig. Ik heb me altijd verbaasd over het feit dat ik in de schoolbanken Nederlands en Duits heb moeten leren en geen Spaans. In een
regio waar Spaans de belangrijkste taal is!”
Dorff profiteerde ook van de populariteit die Surinamers in de vroege jaren zestig nog genoten. Dat sloeg halverwege de jaren zeventig om, toen de grote stroom vanuit Suriname op gang kwam. “Ik heb het zien veranderen. Het is momenteel trouwens ook niet best. Mensen met een kleurtje hebben het moeilijk. Ik heb mijn hele leven gevochten tegen vooroordelen, van beide kanten. Ik kon het ook niet uitstaan als ik tijdens een vakantie in Suriname bij Kersten het personeel zag opveren als er een blanke mevrouw binnen kwam. Het heeft allemaal met identiteit te maken. Surinamers weten vaak niet half hoe prachtig ze zijn. Misschien zijn we ook niet hard genoeg. Op Curaçao was er nog een opstand. Als Surinamers revolutie willen voeren, hoef je alleen maar een lekkere kawina op te zetten en ze zijn de hele revolutie vergeten.”